In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van [naam 1] B.V. tegen de Staatssecretaris van Economische Zaken. Het primaire besluit van 19 juni 2014 hield in dat alle runderen van verzoekster uit de handel moesten worden genomen en vernietigd, tenzij verzoekster ervoor koos om vlees- en orgaanmonsters te laten onderzoeken. Verzoekster maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 23 juli 2014 en 26 augustus 2014 zittingen gehouden, waarbij de resultaten van een contra-analyse van urinemonsters van de runderen aan de orde kwamen. De contra-analyse, uitgevoerd door [naam 5] B.V., toonde aan dat in 8 van de 10 urinemonsters AOZ was aangetoond, maar in 2 niet. Verzoekster betwistte de geldigheid van de monsters van het dode rund en stelde dat niet meer dan de helft van de monsters positief was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de contra-analyse niet bevestigde dat in de helft of meer van de monsters AOZ was aangetoond. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het primaire besluit geschorst voor de runderen die niet positief waren getest. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 1.217,50.