Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 1], te [plaats], appellant
appellant ende Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
(…) 12 juni komt een persbericht aan waar heel wat aankondigingen instaan die denk ik heel interessant zijn voor de aandeelhouders om te horen” in combinatie met de daaraan voorafgaande vraag “
(…) wanneer die beurskoers nou weer een beetje omhoog gaat van die [naam 4]” in ieder geval de suggestie heeft gewekt dat het aankomend persbericht positief zou zijn voor de beurskoers van [naam 4]. Van een neutraal antwoord - vanwege het gebruik van de (in beginsel) neutrale term “interessant” - kan in dit geval, gelet op de context, niet worden gesproken. Hetgeen appellant in het vervolg van het interview daaraan nog heeft toegevoegd, doet aan het voorgaande niet af. Niet in geschil is voorts dat het op 12 juni 2009 - vijf dagen na die uitzending, en zes dagen na de opname daarvan - uitgebrachte persbericht, waarnaar appellant in het interview verwees, juist overwegend negatieve aankondigingen bevatte voor beleggers, waaronder het bericht dat over 2009 - in tegenstelling tot de voorgaande jaren - geen dividend zou worden uitgekeerd. Gelet hierop is het College van oordeel dat van appellants antwoord, waarin door hem is gesuggereerd dat het aankomende persbericht voor de beurskoers positief nieuws bevatte, een onjuist of misleidend signaal uitging, dan wel in ieder geval te duchten was, met betrekking tot de beurskoers van het aandeel [naam 4].
Voorop staat dat AFM op grond van artikel 5:1, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de bevoegdheid heeft zowel appellant als [naam 4] als de overtreder aan te merken en een boete op te leggen. Dat AFM in dit geval appellant en niet [naam 4] als de overtreder heeft aangemerkt en hem een boete heeft opgelegd, acht het College niet onredelijk. Daarbij kent het College onder meer belang toe aan de positie die appellant toentertijd binnen [naam 4] vervulde. Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel kan daaraan niet afdoen. De specifieke feiten en omstandigheden in de door appellant aangehaalde boetezaak geven het College geen aanleiding voor het oordeel dat aan appellant in strijd met het gelijkheidsbeginsel in persoon een boete is opgelegd.