ECLI:NL:CBB:2014:375

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
AWB 13/908
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.F.B. van Zutphen
  • E. van Kerkhoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van subsidiabele oppervlakte voor GLB-inkomenssteun en terugvordering van bedrijfstoeslag

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Maatschap [naam 1] en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante, een maatschap, had bezwaar gemaakt tegen de herbeoordeling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2009, die door de staatssecretaris was vastgesteld op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun. De staatssecretaris had bij besluit van 16 augustus 2013 de subsidiabele oppervlakte van perceel 15 vastgesteld op 0.00 ha, wat leidde tot een terugvordering van € 127,85. Appellante stelde dat zij het perceel had bewerkt en dat een deel subsidiabel was, maar het College oordeelde dat de grond niet voldeed aan de eisen voor subsidiabiliteit.

Tijdens de zitting op 20 augustus 2014 is appellante niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het College heeft de situatie van perceel 15 beoordeeld aan de hand van luchtfoto's en concludeerde dat de grond niet als landbouwgrond kon worden aangemerkt, omdat deze was begroeid met bosschages en ruigten. De appellante had in totaal 64.72 ha aangekruist voor de uitbetaling van de bedrijfstoeslag, maar na herbeoordeling bleek dat slechts 63.7 ha subsidiabel was. Het College oordeelde dat de appellante niet kon aantonen dat perceel 15 in 2009 voor landbouwactiviteiten was gebruikt en dat de korting op de toeslag terecht was opgelegd.

De uitspraak van het College was dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken op 1 oktober 2014 door mr. R.F.B. van Zutphen, in aanwezigheid van griffier mr. E. van Kerkhoven.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 13/908
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2014 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1], te [plaats], appellante

(gemachtigde: [naam 2]),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: M.A.G. van Leeuwen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2013 heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2009 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun (de Regeling) opnieuw vastgesteld. Bij besluit van 21 augustus 2013 heeft verweerder appellante verzocht € 127,85 te betalen.
Bij besluit van 17 oktober 2013 heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2014. Appellante en haar gemachtigde zijn na voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
In het kader van de vaststelling bedrijfstoeslag 2009 van appellante heeft verweerder perceel 15, opgegeven voor 1.02 ha blijvend grasland, geconstateerd voor 0.84 ha. Aan haar is € 33.041,55 uitbetaald.
2.
Naar aanleiding van nieuwe gegevens heeft verweerder bij besluit van 16 augustus 2013 de geconstateerde oppervlakte van perceel 15 op 0.00 ha vastgesteld. Dit heeft geleid tot een terugvordering van € 127,85.
3.
Appellante stelt zich op het standpunt dat zij dit perceel voor zover mogelijk heeft bewerkt en dat een groot deel van perceel 15 subsidiabel was. In een telefoongesprek met een medewerker van verweerder op 27 november 2013 heeft deze na bestudering van de luchtfoto van perceel 15 aangegeven dat daaruit bleek dat een deel aan de oostkant was bewerkt en dat dit deel subsidiabel was. Hij was echter niet bevoegd om de korting ongedaan te maken. Tevens stelt appellante dat zij ook zonder perceel 15 nagenoeg voldoende subsidiabele oppervlakte in 2009 in gebruik had voor het aantal beschikbare toeslagrechten en dat zij alle percelen heeft aangekruist.
4.
Verweerder heeft toegelicht dat uit nadere bestudering van luchtfoto’s 2009 blijkt dat perceel 15 zoals dat is aangevraagd zeer ruig is begroeid en niet herkenbaar is als grasland. Daarmee was het in 2009, mede gezien de nog uit te voeren werkzaamheden in verband met het opruimen van asbest, niet geschikt om als landbouwgrond te worden gebruikt en is het niet in goede landbouw- en milieuconditie gehouden. Daarnaast is niet gebleken van landbouwactiviteiten op dit perceel, zodat niet vaststaat dat appellant dit perceel in 2009 voor eigen rekening en risico in gebruik had. Door het perceel in deze staat op te geven als landbouwgrond treft appellant schuld en is de korting terecht opgelegd.
Appellante heeft in totaal 64.72 ha aangekruist voor uitbetaling van bedrijfstoeslag. Hiervan blijkt 1.02 ha (perceel 15) bij herbeoordeling niet subsidiabel. Er is 63.7 ha subsidiabele grond geconstateerd voor uitbetaling van 63,89 toeslagrechten. Gelet op artikel 50 van Verordening (EG) nr. 796/2004 betekent dit dat maximaal 63,7 toeslagrechten kunnen worden uitbetaald. In de voorschotbetaling bedrijfstoeslag 2009 zijn alle 63,89 toeslagrechten uitbetaald. Het verschil van 0,19 toeslagrechten correspondeert met een bedrag van € 127,85. Uit artikel 73 van Verordening (EG) nr. 796/2004 volgt dat een betrokkene verplicht is om een onverschuldigd betaald bedrag terug te betalen.
5.
Het College overweegt als volgt. Appellante benadrukt dat zij perceel 15 heeft bewerkt voor zover dat mogelijk was. Met deze stelling bedoelt appellante kennelijk te betogen dat de betrokken oppervlakte wel degelijk voor landbouwactiviteiten in gebruik is, maar dit is voor subsidiabiliteit van deze oppervlakte niet voldoende. Immers, ingevolge artikel 34, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EG) nr. 73/2009 is daarvoor niet alleen vereist dat de grond voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt, maar tevens dat deze grond landbouwgrond is. Gelet op artikel 2, aanhef en onder h, van Verordening (EG) nr. 73/2009 is landbouwgrond grond die wordt gebruikt als bouwland, blijvend grasland of voor de teelt van blijvende gewassen.
Op de luchtfoto 2009 van perceel 15 zijn duidelijk bosschages en ruigten te zien. Appellante bestrijdt niet dat deze luchtfoto de situatie op 15 mei 2009 correct weergeeft. Gelet op het bepaalde in artikel 34, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vormen bosschages en ruigten geen subsidiabele oppervlakte. Hetgeen appellante met betrekking tot perceel 15 aanvoert slaagt niet.
6.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.B. van Zutphen, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2014.
w.g. R.F.B. van Zutphen w,g, E. van Kerkhoven