ECLI:NL:CBB:2014:484

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
30 december 2014
Zaaknummer
AWB 12/202
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de Staatssecretaris van Economische Zaken over de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Staatssecretaris, dat de bedrijfstoeslag op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 was vastgesteld. Het primaire besluit, genomen op 21 juni 2011, had de bedrijfstoeslag vastgesteld op basis van een geconstateerde oppervlakte van 19.90 hectare, waarbij een korting was toegepast. In het bestreden besluit van 30 december 2011 werd het bezwaar van de appellant gedeeltelijk gegrond verklaard, en de geconstateerde oppervlakte werd aangepast naar 19.95 hectare.

De appellant voerde aan dat de metingen van de Algemene Inspectiedienst (AID) uit 2009, die hij had gebruikt voor zijn aanvraag, betrouwbaar waren en dat de Staatssecretaris geen korting mocht opleggen. De Staatssecretaris verdedigde zijn standpunt door te stellen dat de metingen op basis van luchtfoto's de meest nauwkeurige methode waren en dat GPS-metingen niet betrouwbaar waren. Het College heeft het onderzoek heropend na een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat relevant was voor de beoordeling van de zaak.

Het College oordeelde dat de Staatssecretaris in zijn bestreden besluit niet voldoende had onderbouwd wat de gevolgen waren van de wijziging van de geconstateerde oppervlakte voor de bedrijfstoeslag van de appellant. Dit was in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Het College concludeerde dat de appellant geen extra korting mocht krijgen, omdat hij had aangetoond dat hij geen schuld had aan de onjuiste opgave van de oppervlakte. De uitspraak leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit en de vaststelling van de geconstateerde oppervlakte op 19.95 hectare, zonder extra korting voor de appellant.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 12/202
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2014 in de zaak tussen

[naam], wonende te [plaats], appellant

en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: bc. R. Weltevreden en drs. M. Star).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 30 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2013. Appellant was daar aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Bij beslissing van 2 april 2013 heeft het College het onderzoek heropend.
Het College heeft partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 10 april 2014 in de zaak C-485/12 (ECLI:EU:C:2014:250).
Zij hebben daarvan geen gebruik gemaakt en hebben toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nader onderzoek ter zitting.

Overwegingen

1. Appellant heeft om uitbetaling van zijn toeslagrechten verzocht en hiervoor 20 percelen met een totale oppervlakte van 21.24 ha. opgegeven. Verweerder heeft de oppervlakte van de percelen vastgesteld aan de hand van een administratieve kruiscontrole via de AAN-laag en daarbij ook de onderliggende luchtfoto’s geraadpleegd. Bij het primaire besluit heeft verweerder de bedrijfstoeslag vastgesteld. Daarbij is verweerder uitgegaan van een definitieve (geconstateerde) oppervlakte van 19.90 ha en heeft hij een korting toegepast. Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellants bezwaar hiertegen gedeeltelijk gegrond verklaard en de geconstateerde oppervlakte vastgesteld op 19.95 ha.
2. Appellant voert aan dat de toenmalige Algemene inspectiedienst (AID) zijn land op
26 en 28 oktober 2009 heeft opgemeten. Hij vindt dat een betrouwbare meting en hij heeft bij zijn opgave voor 2010 die maten aangehouden. Daarom mag verweerder geen korting opleggen. Appellant is het evenmin eens met het feit dat de perceelsoppervlakte jaarlijks wijzigt.
3. Volgens verweerder is de meetmethode op basis van luchtfoto's de technisch beste en moet deze bij voorkeur gehanteerd worden bij het identificeren van landbouwpercelen. GPS-metingen zijn niet nauwkeuriger dan zulke metingen omdat bij GPS-metingen niet traceerbaar is waar de bediener van de GPS-apparatuur in het veld loopt en de GPS-apparatuur zelf een afwijking heeft. De meting is geen eenduidige waarheid en bepaalt niet op de kaart waar de perceelsgrens ligt. Volgens verweerder zijn de meetresultaten van de AID uit 2009 terecht niet overgenomen: het resultaat van de GPS-meting is gecontroleerd aan de hand van de referentiepercelen en de luchtfoto's van 2009 en 2010, waarbij rekening is gehouden met het feit dat de percelen in veenweidegebied liggen. Appellant kan geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen aan de meetresultaten van de AID. Op basis van de EU-regelgeving wist appellant dan wel had hij behoren te weten dat de aanvraag zou worden gecontroleerd aan de hand van de referentiepercelen. Daar komt bij dat de AID de oppervlakte controleert en deze niet vaststelt. De onjuiste intekening van een perceel dient voor rekening en risico van appellant te blijven.
4. Het College stelt vast dat verweerder bij het bestreden besluit de geconstateerde oppervlakte van een aantal percelen heeft gewijzigd maar daarbij niet heeft vermeld wat de gevolgen van deze wijziging zijn voor de bedrijfstoeslag van appellant. Dit stookt niet met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het besluit plaatsvindt. Ingevolge het tweede lid van dit artikel herroept het bestuursorgaan het besluit voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft en neemt het voor zover nodig in plaats daarvan een nieuw besluit. Dit artikel brengt met zich dat als het bestuursorgaan op grond van de heroverweging tot het oordeel komt dat de geconstateerde oppervlakte gewijzigd moet worden, niet kan worden volstaan met het in het vooruitzicht stellen van een besluit omtrent de gevolgen van deze wijzigingen voor de bedrijfstoeslag. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 7:11 Awb en komt voor vernietiging in aanmerking.
5.1
Het College overweegt voorts het volgende.
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 972/2007 van de Commissie van 20 augustus 2007 luidde voor zover en ten tijde van belang als volgt:
“Artikel 23 – Algemene beginselen
1. De administratieve controles en de controles ter plaatse waarin deze verordening voorziet, worden zo uitgevoerd dat een doeltreffende verificatie wordt gegarandeerd van de naleving van de voorwaarden voor de steunverlening en van de eisen en normen die relevant zijn in het kader van de randvoorwaarden.
(…)
Artikel 24 – Kruiscontroles
1. De in artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde administratieve controles maken de opsporing van onregelmatigheden, in het bijzonder de automatische opsporing daarvan met behulp van computermiddelen, mogelijk en omvatten kruiscontroles:
(…)
c) door de in de verzamelaanvraag aangegeven percelen landbouwgrond te vergelijken met de in het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond opgenomen referentiepercelen om na te gaan of de oppervlakten als zodanig voor steun in aanmerking komen
(…)
2. Uit de kruiscontroles voortvloeiende indicaties omtrent onregelmatigheden geven aanleiding geven tot een vervolgactie in de vorm van enige andere passende administratieve procedure en, zo nodig, een controle ter plaatse.”
Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers (…) luidde voor zover en ten tijde van belang als volgt:
“Artikel 28 – Kruiscontroles
1. De in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde administratieve controles maken de opsporing van onregelmatigheden, in het bijzonder de automatische opsporing daarvan met behulp van computermiddelen, mogelijk en omvatten kruiscontroles:
(…)
c) door de in de verzamelaanvraag aangegeven percelen landbouwgrond te vergelijken met de in het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond opgenomen referentiepercelen om na te gaan of de oppervlakten als zodanig voor steun in aanmerking komen
(…)
2. Uit de kruiscontroles voortvloeiende indicaties omtrent onregelmatigheden geven aanleiding tot een vervolgactie in de vorm van enige andere passende administratieve procedure en, zo nodig, een controle ter plaatse.”
5.2
In het arrest in de zaak C-485/12 (ECLI:EU:C:2014:250) heeft het Hof het volgende overwogen. Artikel 24, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 bepaalt dat de constatering van onjuistheden in de aangifte van de landbouwer aanleiding geeft tot een vervolgactie in de vorm van enige passende administratieve procedure en zo nodig een controle ter plaatse. Dit geldt – ingevolge de doelstelling van artikel 23, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 – ook als die onregelmatigheden aan het licht zijn gekomen door een vergelijking tussen opgegeven percelen landbouwgrond en recente luchtbeelden die worden gebruikt voor actualisering van het systeem voor identificatie van de landbouwpercelen. Wordt een onregelmatigheid geconstateerd dan staat het aan de bevoegde autoriteit om te beoordelen welke maatregelen dienen te worden genomen. Uit het voorgaande volgt dat de bevoegde autoriteit die geen enkele twijfel koestert over de meetgegevens die zij heeft ontleend aan de luchtbeelden waarover zij beschikt, in elk geval niet verplicht is om de betrokken percelen ter plaatse op te meten. Zou de bevoegde autoriteit in het geval zij onregelmatigheid constateert altijd de percelen ter plaatse moeten meten, dan zou de beoordelingsruimte betekenisloos zijn, aldus het Hof.
Het College stelt vast dat het in deze zaak van toepassing zijnde artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 gelijk luidt aan artikel 24 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Naar het oordeel van het College heeft het genoemde arrest van het Hof daarom ook gelding ten aanzien van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Op basis van de door het Hof gegeven overwegingen is het College van oordeel dat in een situatie waarin verweerder niet verplicht is om percelen op te meten, hij evenmin verplicht is om de uitkomsten van een eerder op die percelen uitgevoerde GPS-meting over te nemen.
Het College stelt eveneens vast dat verweerder een fysieke controle in de vorm van een GPS-meting heeft uitgevoerd op het bedrijf van appellant en dat verweerder aan de hand van deze meetgegevens heeft bekeken of deze aanleiding gaven om de perceelsgrenzen van de AAN-percelen nader vast te stellen. Het is het College gebleken dat de verschillen tussen de meetresultaten die zijn verkregen op basis van de luchtfoto en die op basis van de GPS-meting binnen de meettolerantie liggen. Het gaat hierbij daarom om minimale verschillen. Mede gelet op de hogere nauwkeurigheid van de bepaling van oppervlaktes op basis van de luchtfoto heeft verweerder hiervan naar het oordeel van het College kunnen uitgaan.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat appellant, die zijn opgave voor 2010 heeft gedaan conform de door de AID uitgevoerde GPS-meting, een te hoog aantal ha heeft opgegeven.
5.3
Ingevolge artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 diende verweerder op de aan appellant uit te betalen bedrijfstoeslag een korting toe te passen van tweemaal het vastgestelde verschil tussen de geconstateerde en de opgegeven oppervlakte.
Het betoog van appellant komt erop neer dat hem geen schuld treft aan de onjuiste opgave aangezien hij bij die opgave de resultaten van een actuele meting van de AID heeft gebruikt.
Ingevolge artikel 73 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 blijft de korting achterwege als appellant feitelijk juiste gegevens heeft verstrekt of indien hij anderszins bewijst dat hem geen schuld treft. Waar de opgave van appellant van perceeloppervlakten te hoog was, heeft hij feitelijk onjuiste gegevens verstrekt, zodat die uitzondering zich niet voordoet. Appellant heeft echter het bewijs bijgebracht dat hem geen schuld treft aan die onjuiste opgave in zoverre hij daarbij de gegevens van verweerder heeft gevolgd. Mede gelet op de omvang van de geconstateerde verschillen – niet weersproken is dat dit verschil voor ieder perceel van circa 250 meter lang 2 meter aan elke kant is – kon appellant redelijkerwijs niet weten dat de meting van de AID onjuist was. Dat volgens verweerder de AID perceelsoppervlakten niet vaststelt maar controleert kan naar het oordeel van het College een landbouwer niet worden tegengeworpen: van een landbouwer kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat deze op de hoogte is van dit verschil. Het betoog van appellant slaagt derhalve.
5.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, Awb zal het College de geconstateerde oppervlakte vaststellen op 19.95 ha en bepalen dat appellant geen extra korting wordt opgelegd. Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten is het College niet gebleken.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • stelt de geconstateerde oppervlakte voor de bedrijfstoeslag 2010 vast op 19.95 ha;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen waarbij hij uitgaat van een geconstateerde oppervlakte van 19.95 ha en waarbij aan appellant geen extra korting wordt opgelegd;
  • bepaalt dat verweerder appellant het door hem betaalde griffierecht van € 152,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2014.
w.g. R.C. Stam w.g E. van Kerkhoven