ECLI:NL:CBB:2014:84

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
AWB 12/1038
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.F.B. van Zutphen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Randvoorwaardenkorting GLB-inkomenssteun en registratie van bedrijven met meerdere locaties

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap en de staatssecretaris van Economische Zaken. De maatschap, appellante, had een randvoorwaardenkorting van 3% opgelegd gekregen op basis van een besluit van 30 mei 2012, omdat zij niet correct geregistreerd was als houder van runderen. Het bestreden besluit, dat het bezwaarschrift van appellante ongegrond verklaarde, volgde op een controle die op 9 augustus 2011 had plaatsgevonden. Tijdens deze controle werd vastgesteld dat appellante twee locaties had met hetzelfde Uniek Bedrijfs Nummer (UBN), wat in strijd was met de Regeling identificatie en registratie van dieren. De Regeling vereist dat een bedrijf slechts op één locatie gevestigd kan zijn en dat wijzigingen binnen 30 dagen moeten worden gemeld. Appellante betwistte de opgelegde korting en voerde aan dat verweerder altijd had toegestaan dat zij één UBN voor twee locaties hanteerde, en dat dit in strijd was met het vertrouwensbeginsel. Het College oordeelde echter dat appellante niet had voldaan aan de verplichtingen van de Regeling en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet opging, aangezien het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft geoordeeld dat dit beginsel geen aanspraken op financiële voordelen kan creëren die in strijd zijn met Europese regelgeving. Het College verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 12/1038
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2014 in de zaak tussen

Maatschap [naam], te [vestigingsplaats], appellante,

(gemachtigde: mr. R. Scholten)
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. G.S. van der Schaaf).

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder appellante een randvoorwaardenkorting van 3% opgelegd.
Bij besluit van 20 september 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2013.
Appellante is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Artikel 1, onderdeel v, van de Regeling identificatie en registratie van dieren (de Regeling) bepaalt dat onder “bedrijf” wordt begrepen een op één locatie op het Nederlands grondgebied gelegen bedrijf als bedoeld in artikel 2, tweede gedachtestreepje, van Verordening 1760/2000, voor zover dit begrip betrekking heeft op runderen. Artikel 2, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de houder van dieren zich binnen drie werkdagen te rekenen vanaf de dag na de dag waarop hij dieren is gaan houden, aanmeldt bij de minister. Artikel 2, derde lid, onderdeel d, bepaalt dat de houder bij de aanmelding als bedoeld in het eerste lid, het adres van het bedrijf waar de dieren worden gehouden verstrekt. Artikel 4, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de houder iedere wijziging van de gegevens als bedoeld in artikel 2, derde lid, binnen 30 dagen nadat de wijziging zich heeft voorgedaan, opgeeft.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van appellant ongegrond verklaard. Verweerder heeft als volgt overwogen. Het bedrijf van appellante is in 2011 gecontroleerd op naleving van de randvoorwaarden. Bij deze controle is geconstateerd dat appellante niet heeft voldaan aan de verplichting correct te zijn geregistreerd als houder van runderen en wijzigingen in de gegevens tijdig te melden. Daarmee heeft appellante niet voldaan aan de randvoorwaarde voor Europese inkomenssteun genoemd in artikel 2, eerste tot en met het derde lid, in samenhang met artikel 4, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren (de Regeling). Als gevolg hiervan is voor appellante een subsidiekorting van 3% vastgesteld. Een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt dient de uit de regelgeving voortvloeiende randvoorwaarden in acht te nemen. Indien een landbouwer deze randvoorwaarden niet naleeft ten gevolge van een handelen of nalaten dat rechtstreeks aan de landbouwer kan worden toegeschreven, wordt het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen die in het kalenderjaar waarin de niet-naleving plaatsvindt, verlaagd of ingetrokken. Eén van de randvoorwaarden is de verplichting correct te zijn geregistreerd als houder van runderen en wijzigingen in de gegevens tijdig te melden. Tijdens een fysieke controle op 9 augustus 2011 is geconstateerd dat de twee locaties van het bedrijf van appelante hetzelfde relatie- en UBN-nummer (Uniek Bedrijfs Nummer) hebben. Ingevolge artikel 1, onderdeel v, van de Regeling moet onder “bedrijf” worden verstaan een op één locatie op het Nederlands grondgebied gelegen bedrijf als bedoeld in artikel 2, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000, voor zover dit begrip betrekking heeft op runderen. Op grond van artikel 2 van de Regeling dient de houder van dieren bij zijn aanmelding als houder diverse gegevens, waaronder het adres van het bedrijf, te verstrekken. Op grond van artikel 3 van de Regeling wordt deze aanmelding bevestigd onder vermelding van het aan het bedrijf toegekende UBN en de daaraan gekoppelde gegevens van de aanvrager. Op grond van artikel 4 van de Regeling moeten wijzigingen op het bedrijf binnen 30 dagen worden gemeld. Hieruit volgt dat een UBN bedrijfs- en locatiegebonden is. Op de UBN van appellante is enkel de locatie [adres] te [vestigingsplaats] geregistreerd en niet de locatie Boerestreek 25 te Langezwaag. Appellante voldoet hiermee niet aan het vereiste dat wijzigingen op het bedrijf binnen 30 dagen moet worden gemeld. Dat appellante al ruim 20 jaar voor beide locatie één UBN hanteert maakt het voorgaande niet anders. Verweerder was niet bekend met de locatie van appellante in Langezwaag en indien verweerder hiermee wel bekend was geweest, geldt dat geen beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan tegen een duidelijke bepaling van het gemeenschapsrecht. Verweerder is gehouden een korting op te leggen en een dergelijke korting staat los van een eventueel opgelegde strafrechtelijke sanctie en levert geen strijd op met het evenredigheidsbeginsel.
3.
Appellante voert tegen het bestreden besluit – samengevat weergegeven – het volgende aan. Appellante betwist dat zij in strijd handelt met de Regeling door één UBN te hanteren voor de twee locaties. Er is immers een geregistreerd UBN en er is geen sprake van een wijziging als bedoeld in artikel 4 van de Regeling. Daarbij komt dat verweerder de registratie van twee locaties middels één UBN altijd heeft toegestaan terwijl verweerder blijkens een controlerapport uit 2007 wist dat de twee vestigingen onder hetzelfde UBN vielen. Verweerder heeft deze situatie reeds lange tijd toegestaan en het is in strijd met het vertrouwensbeginsel dat nu, zonder enige vooraankondiging, een korting wordt opgelegd.
4.1
Tussen partijen is in geschil of verweerder appellante terecht een randvoorwaardenkorting heeft opgelegd. Het College overweegt als volgt.
Uit artikel 1, onderdeel v, van de Regeling volgt dat een bedrijf slechts op één locatie gevestigd kan zijn. Indien meerdere locaties worden aangehouden is sprake van meerdere bedrijven en is een houder van dieren verplicht dit op grond van artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 4, eerste lid van de Regeling te melden. Appellante heeft verweerder niet gemeld dat zij op twee locaties dieren houdt en heeft daarmee in strijd met de Regeling gehandeld.
Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) heeft in constante jurisprudentie aangegeven dat een beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan leiden tot aanspraken op financiële voordelen in strijd met geldende Europese regelgeving. Dat de zogenoemde contra-legemwerking van dit beginsel naar Europees recht niet aanvaard is, is onder meer terug te vinden in de uitspraken in zaak 5/82, Jur. 1982, p. 4601 (Maizena) en 316/86, Jur. 1988, p. 2213 (Krücken) van het Hof.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder terecht een randvoorwaardenkorting heeft opgelegd.
4.2
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.B. van Zutphen, in aanwezigheid van mr. J. van Santvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2014.
w.g. R.F.B. van Zutphen w.g. J. van Santvoort