ECLI:NL:CBB:2014:85

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
AWB 12/1101
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.F.B. van Zutphen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen toeslagrechten GLB-inkomenssteun wegens niet-benutten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris, waarin werd medegedeeld dat zijn onbenutte toeslagrechten waren komen te vervallen. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 4 september 2008, waarbij gewone toeslagrechten aan de appellant waren toegekend na een melding van een bedrijfsoverdracht. De appellant stelde dat er sprake was van een bedrijfssplitsing en verzocht om de melding opnieuw te verwerken, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het College oordeelde dat de staatssecretaris terecht het bezwaarschrift van de appellant ongegrond had verklaard. De appellant had geen bezwaar ingediend tegen het besluit van 4 september 2008, waardoor dit besluit in rechte vaststond. Het College benadrukte dat het stelsel van de Awb niet toestaat dat buiten de bezwaartermijn een verzoek om terug te komen van een definitief geworden besluit in behandeling wordt genomen. Bovendien was er geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die een herzieningsverzoek rechtvaardigden.

De appellant voerde aan dat de staatssecretaris zijn zorgplicht had geschonden door ten onrechte van een bedrijfsoverdracht uit te gaan. Het College verwierp deze stelling, aangezien het de verantwoordelijkheid van de appellant was om een juiste opgave te doen. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat de appellant zijn stelling niet had onderbouwd. Uiteindelijk concludeerde het College dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 12/1101
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2014 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], appellant,

(gemachtigde: P.J. Houtsma)
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: R. Weltevreden).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder appellant bericht dat zijn onbenutte toeslagrechten zijn komen te vervallen.
Bij besluit van 26 oktober 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2013.
De gemachtigden van partijen hebben hun standpunten toegelicht.

Overwegingen

1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van appellant ongegrond verklaard. Verweerder heeft als volgt overwogen. Het bezwaar van appellant richt zich tegen de toekenning van gewone toeslagrechten aan appellant middels een besluit van 4 september 2008. Dit besluit is genomen als gevolg van de melding ‘Wijziging relatiegegevens’ waarmee de vader van appellant verweerder in kennis heeft gesteld van een bedrijfsoverdracht van vader op zoon. Tegen het besluit van 4 september 2008 heeft appellant geen bezwaar ingediend en het besluit staat dus in rechte vast. Appellant heeft verzocht de melding ‘Wijziging relatiegegevens’ nogmaals te verwerken, met dien verstande dat het niet gaat om een bedrijfsoverdracht, maar om een bedrijfssplitsing. Appellant verzoekt daarom om de toekenning van speciale toeslagrechten. Aan het verzoek van appellant om de melding ‘Wijziging relatiegegevens’ opnieuw te verwerken kan niet worden tegemoet gekomen omdat dit zou leiden tot een nieuw voor bezwaar vatbaar besluit dat reeds op 4 september 2008 is genomen. Het stelsel van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met name artikel 7:1 Awb, staat er aan in de weg dat buiten de bezwaartermijn een verzoek om terug te komen van een definitief geworden besluit, in behandeling wordt genomen. Eveneens kan het verzoek om de melding ‘Wijziging relatiegegevens’ nogmaals te verwerken niet als een herzieningsverzoek op grond van artikel 4:6 Awb in behandeling worden genomen. Voor een herzieningsverzoek moet sprake zijn van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden die ten tijde van de genomen beslissing niet bekend waren en ook niet bekend konden zijn, en, indien deze feiten en/of omstandigheden wel bekend waren geweest, tot een ander besluit aanleiding hadden gegeven. In het geval van appellant is niet gebleken van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden. Voor zover appellant van mening is dat er wel sprake is van een dergelijke situatie, geldt dat dit eerder aan verweerder bekend had kunnen zijn en het de plicht van appellant was om deze nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden eerder kenbaar te maken. Het bezwaar van appellant dat zich richt tegen het primaire besluit waarbij gewone toeslagrechten zijn vervallen kan niet leiden tot een heroverweging of de toekenning daarvan onterecht heeft plaatsgevonden omdat dit geen onderdeel uitmaakt van het primaire besluit. Onder verwijzing naar een uitspraak van het College van 11 maart 2009 (ECLI:NL:CBB:2009:BI0908) concludeert verweerder dat de heroverweging in bezwaar niet verder kan gaan dan in het primaire besluit is beslist.
2.
Appellant voert tegen het bestreden besluit – samengevat weergegeven – het volgende aan. Verweerder had moeten begrijpen dat met de melding ‘Wijziging relatiegegevens’ ten onrechte een bedrijfsoverdracht in plaats van een bedrijfssplitsing is gemeld. Doordat verweerder is uitgegaan van een bedrijfsoverdracht heeft appellant ten onrechte gewone toeslagrechten gekregen die aan grond gebonden waren. Appellant heeft echter geen grond en dit had verweerder op basis van de gecombineerde opgaven van appellant duidelijk kunnen en moeten zijn. Na de integratie van de slachtpremieregeling in de bedrijfstoeslagregeling zijn ten onrechte de gewone toeslagrechten van appellant in waarde verhoogd bij besluit van 17 februari 2011. Indien verweerder van een bedrijfssplitsing was uitgegaan in plaats van een bedrijfsoverdracht had appellant enkel speciale toeslagrechten gehad die niet aan grond gebonden zijn. Verweerder schendt zijn zorgplicht door ten onrechte van een bedrijfsoverdracht uit te gaan en daar aan vast te houden. Verweerder dient aan het verzoek om herziening tegemoet te komen. Bovendien handelt verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel doordat andere veehouders, die in dezelfde situatie als appellant verkeren, wel al hun bedrijfstoeslag kunnen verzilveren middels een zogenoemde GVE-eis.
4.1
Tussen partijen is in geschil of verweerder de toeslagrechten van appellant terecht vervallen heeft verklaard omdat deze niet zijn benut.
Ter beoordeling van het College staat enkel het besluit van 26 oktober 2012 waarbij verweerder het bezwaarschrift van appellant tegen de vervallenverklaring van toeslagrechten ongegrond heeft verklaard. Dat betekent dat de argumenten van appellant ten aanzien van de besluiten van 4 september 2008 en 17 februari 2011 alleen al om die reden geen doel kunnen treffen. Tegen het bestreden besluit voert appellante geen gronden aan en dit kan dan ook niet leiden niet tot een gegrondverklaring van het beroep.
Het College ziet niet in dat verweerder zijn zorgplicht schendt doordat wordt uitgegaan van de door appellant gedane gecombineerde opgaven. Het is de verantwoordelijkheid van appellant om een juiste opgave te doen, en onmiddellijk actie te ondernemen teneinde eventuele fouten te herstellen.
Het College is van oordeel dat verweerder niet gehouden is om toewijzend te beslissen op de verzoeken om herziening van appellant. Ingevolge artikel 4:6 Awb is appellant gehouden nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden naar voren te brengen. Dat heeft appellant niet gedaan: er is wellicht sprake van een fout ten aanzien van de melding bedrijfsoverdracht, maar niet van een nieuw feit.
Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. De stelling van appellant dat andere veehouders, die in dezelfde situatie als appellant verkeren, wel al hun bedrijfstoeslag kunnen verzilveren is niet nader onderbouwd en het College kan deze stelling dan ook niet toetsen.
4.2
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.B. van Zutphen, in aanwezigheid van mr. J. van Santvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2014.
w.g. R.F.B. van Zutphen w.g. J. van Santvoort