ECLI:NL:CBB:2014:87

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
AWB 12/735
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.F.B. van Zutphen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Randvoorwaardenkorting GLB-inkomenssteun en naleving Varkensbesluit

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Economische Zaken en een varkenshouderij in Oostwold. De staatssecretaris had de appellante een randvoorwaardenkorting van 20% opgelegd wegens het niet naleven van de randvoorwaarden voor Europese inkomenssteun, specifiek het ontbreken van permanente drinkwatervoorziening voor varkens ouder dan twee weken. De appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het College oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld. Tijdens een controle op 10 november 2011 was vastgesteld dat de varkens niet over voldoende vers water beschikten, wat in strijd was met artikel 13, tweede lid, van het Varkensbesluit. De appellante voerde aan dat de controle plaatsvond tijdens een verbouwing en dat de varkens tijdelijk met brijvoer werden gevoerd, maar het College oordeelde dat deze omstandigheden niet afdoen aan de geconstateerde overtreding. Het College benadrukte dat de randvoorwaarden voor Europese inkomenssteun strikt nageleefd moeten worden en dat de opgelegde korting niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De appellante stelde ook dat zij tweemaal gestraft werd voor hetzelfde feit, maar het College wees deze stelling af, verwijzend naar jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Uiteindelijk werd het beroep van de appellante ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 12/735
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2014 in de zaak tussen

Varkenshouderij [naam 1] en [naam 2] en [naam 3]., te Oostwold, appellante,
(gemachtigde: mr. E.R. Koster)
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Spriensma).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder appellante een randvoorwaardenkorting van 20% opgelegd.
Bij besluit van 18 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2013.
Appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Voorts zijn voor appellante verschenen [naam 1] en [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

In artikel 13, tweede lid, van het Varkensbesluit is bepaald dat varkens ouder dan twee weken permanent dienen te beschikken over voldoende vers water.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van appellante ongegrond verklaard. Verweerder heeft als volgt overwogen. Het bedrijf van appellante is op 10 november 2011 gecontroleerd op naleving van de randvoorwaarden in het kader van appellantes aanvraag Europese inkomenssteun. Bij deze controle is geconstateerd dat op het bedrijf van appellante varkens, ouder dan twee weken, niet konden beschikken over permanent drinkwater. Daarmee is niet voldaan aan de randvoorwaarde die in artikel 13, tweede lid, van het Varkensbesluit wordt vermeld. Bij besluit van 11 april 2012 is appellante een randvoorwaardenkorting van 20% opgelegd. Een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt dient de in bijlage II van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde uit de regelgeving voortvloeiende randvoorwaarden in acht te nemen. Indien een landbouwer deze randvoorwaarden niet naleeft ten gevolge van een handelen of nalaten dat rechtstreeks aan de landbouwer kan worden toegeschreven, wordt het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen in het kalenderjaar waarin de niet-naleving plaatsvindt, verlaagd of ingetrokken. Het kortingspercentage wordt bepaald na vaststelling van de ernst, de omvang, het permanente karakter en het aantal niet-nalevingen. In geval van herhaalde of opzettelijke niet-naleving wordt de korting verhoogd. Bij voornoemde controle op 10 november 2011 is geconstateerd dat er geen water op de drinkwatervoorziening van de varkens stond. Er is geen aanleiding om van het geconstateerde af te wijken. Hiermee staat vast dat appelante niet heeft voldaan aan artikel 13, tweede lid, van het Varkensbesluit. De stellingen van appellante dat de varkens driemaal per dag brijvoer krijgen waarin voldoende vocht zit en dat de varkens in prima conditie verkeren doen aan het voorgaande niet af. Ook de stelling dat appellante bij een volgende controle wel aan de regelgeving voldeed kan aan de geconstateerde overtreding niet af doen. Artikel 5 van de Beleidsregels Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (Beleidsregels) geeft een aantal criteria – waaronder langdurig bestendig beleid en de vraag of er sprake is van een actieve handeling dan wel een bewust nalaten van – om te beoordelen of er sprake is van opzet. In het geval van appellante is er sprake van opzet omdat het vereiste van een permanente drinkwatervoorziening reeds jarenlang is vastgelegd in de van toepassing zijnde regelgeving. Bovendien blijkt uit het controlerapport en het bezwaarschrift dat appellante op de hoogte was van het vereiste van een permanente drinkwatervoorziening, maar dat appellante bewust in strijd met deze eis heeft gehandeld. Daarom wordt appellante een korting van 20% opgelegd. Van bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot een verlaging van de korting is niet gebleken. Indien er in deze zaak al een boete is opgelegd neemt dit niet weg dat eveneens een randvoorwaardenkorting wordt opgelegd. Verweerder is gehouden een korting toe te passen indien wordt geconstateerd dat een landbouwer een bepaalde randvoorwaarde niet heeft nageleefd. Deze korting is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
2.
Appellante voert tegen het bestreden besluit – samengevat weergegeven – het volgende aan. De controle is gedaan tijdens een verbouwing aan de stal. De normale bedrijfsvoering is belemmerd door de controle. De varkens zijn in de periode van de verbouwing tijdelijk gevoerd met brijvoer. Hiermee is een prima oplossing gevonden voor de varkens. De vochthuishouding van de varkens was op ieder moment goed en hun welzijn is niet in gevaar geweest. Als er sprake was van een overtreding dan is deze maar van korte duur geweest: bij een vervolginspectie op 5 december 2011 is geconstateerd dat de varkens wel over permanent drinkwater beschikten. Door de randvoorwaardenkorting wordt appellante tweemaal gestraft voor hetzelfde feit. Dat is in strijd met het “ne bis in idem” beginsel. De randvoorwaardenkorting zou gelet op alle omstandigheden gematigd dienen te worden.
4.1
Tussen partijen is in geschil de vraag of verweerder appellante terecht een randvoorwaardenkorting van 20% procent heeft opgelegd. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt als volgt.
4.2
Uit het proces-verbaal van de controle op 10 november 2011 blijkt dat op het bedrijf van appellante varkens ouder dan twee weken ten tijde van de controle niet permanent konden beschikken over voldoende vers water. Dit is door appellante desgevraagd ook niet betwist. Dat het, zo appellante stelt, om een tijdelijke situatie ging gedurende een verbouwing aan de stal, maakt het voorgaande niet anders. Ook de stellingen van appellante dat de varkens middels brijvoer voldoende vocht hebben binnengekregen en dat de varkens op ieder moment in goede conditie waren, doen aan de geconstateerde overtreding niet af. Het College is van oordeel dat de conclusie van verweerder dat appellante artikel 13, tweede lid, van het Varkensbesluit niet heeft nageleefd, terecht is.
Dit betekent dat appellante niet heeft voldaan aan de betreffende randvoorwaarde voor Europese inkomenssteun en dat verweerder gehouden was om een randvoorwaardenkorting toe te passen.
4.3
Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is geen sprake. Verweerder is gebonden aan het sanctiestelsel zoals neergelegd in de Europese verordeningen en is niet bevoegd hiervan af te wijken. Appellante heeft voorts onvoldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld die er toe zouden moeten leiden dat verweerder de randvoorwaardenkorting lager vaststelt.
4.4
Appellantes stelling dat zij met de randvoorwaardenkorting tweemaal wordt gestraft voor hetzelfde feit, treft geen doel. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in bestendige jurisprudentie geoordeeld dat door verordeningen betreffende het gemeenschappelijk landbouwbeleid uitgevaardigde sancties niet strafrechtelijk van aard zijn (zie het arrest van 18 november 1987 in de zaak 137/85, Maïzena, Jur. bladzijde 4587, het arrest van 27 oktober 1992 in de zaak C-240/90, Jur. bladzijde I-5383 en het arrest van 11 juli 2002 in de zaak C-210/00, Käserei Champignon Hofmeister, Jur. 2002 bladzijde I-6453). De opgelegde randvoorwaardenkorting kan naar het oordeel van het College dus niet als strafrechtelijk van aard worden beschouwd. Dat betekent dat appellantes opvatting dat zij door de randvoorwaardenkorting nogmaals wordt bestraft onjuist is.
5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.B. van Zutphen, in aanwezigheid van mr. J. van Santvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2014.
w.g. R.F.B. van Zutphen w.g. J. van Santvoort