Artikel 4
Het op basis van voorgaande per individuele instelling berekende taakstellingsbedrag wordt verwerkt
als nominaal bedrag in het A-segment en is onderhevig aan nominale aanpassingen (indexering). De
eerste nominale aanpassing vindt plaats over het jaar 2011 waarmee de taakstelling op het prijspeil
2011 wordt gebracht."
In de toelichting op deze aanwijzing staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
"Algemeen
Bij de ziekenhuizen (algemene, academische en categorale instellingen) is op basis van actualisatiecijfers over 2009 een overschrijding geconstateerd. Rekening houdend met de korting medisch specialisten en het effect daarvan bij ziekenhuizen komt de overschrijding per 2011 uit op € 314 mln.
De overschrijding betreft het verschil tussen de kosten van ziekenhuizen voor het jaar 2009 en de voor
ziekenhuizen in de VWS-begroting opgenomen beschikbare middelen (het ‘ziekenhuiskader’).
Bij de afrekening over 2009 is de gebruikelijke systematiek gehanteerd. Voor de berekening van de
kosten in het A-segment is gebruik gemaakt van de budgetgegevens die de zorgautoriteit bij VWS
heeft aangeleverd. Voor het B-segment is uitgegaan van de gegevens zoals het CVZ die heeft gemeld.
In de VWS-begroting is geen sprake van een verdeling van het ziekenhuiskader in deelkaders voor het
A- en B-segment. Dit betekent dat niet kan worden geconcludeerd dat de overschrijding moet worden
toegerekend aan het A- respectievelijk B-segment. Het betreft een overschrijding op totaalniveau.
Ziekenhuizen kunnen zelf bij de interne toerekening van de taakstelling bezien of dat moet neerslaan
in het A- dan wel B-segment.
De overschrijding op het kader ziekenhuizen moet worden geredresseerd. Dit heeft de volgende
achtergronden:
– De hoogte van de collectieve uitgaven nopen tot een beheerste kostenontwikkeling in de gezondheidszorg en een meer doelmatig gebruik van de beschikbare middelen;
– Volgens de regels van de budgetdiscipline dienen overschrijdingen te worden opgevangen in de
betreffende budgetkader. In dit geval het BKZ. Hierbij hanteert VWS het uitgangspunt dat
overschrijdingen zo veel mogelijk worden geredresseerd in de sector waar de overschrijdingen
zich voordoen. In onderhavig geval bij de ziekenhuizen.
Het macrokortingsbedrag zal in mindering worden gebracht op de (FB)-budgetten van de individuele
instellingen. Voor de verdeling van het macrokortingsbedrag over de individuele instellingen wordt
het uitgangspunt gehanteerd dat de omvang van het vrije B-segment in de verdeelgrondslag zal
worden betrokken, omdat het macrobudgettair kader voor ziekenhuizen zich ook over het B-segment
uitstrekt. Om dezelfde redenen als hiervoor geschetst heb ik er niet voor gekozen deze taakstellende
korting te splitsen in een deel voor het A-segment en een deel voor het B-segment."
Gelet op het bepaalde in artikel 57 Wmg en bovenbedoelde Aanwijzing heeft verweerster de Beleidsregel Budgetkorting 2011 in verband met overschrijding ziekenhuiskader (nr. BR/CU-2023; hierna: Beleidsregel BR/CU-2023) vastgesteld. In genoemde tariefbeschikking van 25 januari 2011 heeft verweerster op basis van genoemde beleidsregel de korting voor appellante vastgesteld op € 6.664.916,-. Op 4 juli 2011 hebben de minister, de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen (NVZ), de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een bestuurlijk hoofdlijnenakkoord gesloten. In het akkoord is vastgelegd dat de voor overschrijdingen opgelegde korting in 2011 van € 314 miljoen wordt beperkt tot € 233 miljoen. In de Aanwijzing van de minister van 21 juli 2011, nr. MC-U- 3072825 (Stcrt. 2011, nr. 13950; hierna: Aanwijzing van 21 juli 2011) is in artikel 20 het volgende bepaald:
"In afwijking van de Aanwijzing (…) van 25 november 2010 (Stcrt. 2010, nr. 19323) waarbij een structurele korting van € 314 miljoen (prijspeil 2009) is opgelegd, wordt ter uitvoering van het Hoofdlijnenakkoord de voor overschrijdingen 2009 opgelegde structurele korting alleen in 2011 eenmalig beperkt tot € 233 miljoen."
Op grond van de Aanwijzingen van 25 november 2010 en 21 juli 2011 heeft verweerster de Beleidsregel Budgetkorting 2011 in verband met overschrijding ziekenhuiskader (nr. BR/CU-2036; hierna: Beleidsregel BR/CU-2036) vastgesteld. In genoemde tariefbeschikking van 26 september 2011 heeft verweerster op grond van laatstgenoemde beleidsregel de korting voor appellante opnieuw vastgesteld en wel op € 4.945.622,-.
4.1Appellante betoogt in haar eerste beroepsgrond dat de korting, en daarmee de Aanwijzing van 25 november 2010, de Beleidsregel BR/CU-2036 en het bestreden besluit, een wettelijke basis ontberen. Hiertoe stelt zij zich, mede onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting bij de Wmg en jurisprudentie van het College, op het standpunt dat deze tariefregulering mede betrekking heeft op de vrije tarieven in het B-segment, nu de kostenoverschrijding mede dat segment betreft en deze bepalend is voor de hoogte van de korting. Verder acht appellante in haar eerste beroepsgrond de onderhavige korting, nu deze betrekking heeft op het B-segment, in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
4.2Met haar tweede beroepsgrond stelt appellante het rechtszekerheids-, zorgvuldigheids-, en vertrouwensbeginsel aan de orde. Daartoe merkt zij op dat zij voorafgaande aan en gedurende het jaar 2009 rekening heeft gehouden met de toegestane groei van 3%. De Aanwijzing van 25 november 2010 was toen nog niet voorzienbaar. Voorts ontbreekt volgens appellante een prestatiecontract, dat in het verleden een grondslag vormde voor een op te leggen korting, hetgeen zij in strijd acht met het vertrouwensbeginsel. Door te volstaan met een verwijzing naar de uitspraak van het College van 29 januari 2009, AWB 08/30, ECLI:NL:CBB:2009:BH3020, die zag op een situatie waarin er wel een prestatiecontract was, handelt verweerster in strijd met het motiveringsbeginsel. Verder voert appellante aan dat verweerster in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft nagelaten te onderzoeken welke zorgaanbieders in welke mate de overschrijding hebben veroorzaakt en vervolgens de overschrijding dienovereenkomstig te redresseren. 4.3Ten slotte voert appellante in haar derde beroepsgrond aan dat verweerster heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Zij maakt een ongerechtvaardigd onderscheid tussen gebudgetteerde instellingen en niet-gebudgetteerde instellingen die dezelfde zorg in het A-segment leveren, nu alleen de eerstgenoemde categorie wordt gekort.
5.1Verweerster heeft aan haar bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd. Ten aanzien van het betoog van appellante dat een wettelijke grondslag ontbreekt voor het toepassen van macrokortingen, wijst verweerster allereerst erop dat het overheidsbeleid inzake de overschrijding van de kosten in de ziekenhuiszorg betrekking heeft op de totale kosten van het A- en B-segment, waarbij tussen deze segmenten geen onderscheid wordt gemaakt. Voorts wijst verweerster erop dat het B-segment weliswaar (mede) betrokken wordt bij het bepalen van de verdeling van het macrokortingsbedrag, maar de daadwerkelijke korting wordt slechts in mindering gebracht op de budgetten in het A-segment. Het is derhalve onjuist om te spreken van het toepassen van de korting op het B-segment, aldus verweerster. Voorts is volgens verweerster geen sprake van strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, omdat de macrokorting niet op het B-segment wordt ingeboekt.
5.2Evenmin is er volgens verweerster strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daartoe wijst zij er allereerst op dat binnen de budgetsystematiek geen normen bestaan op deelsector- of instellingsniveau voor volumeontwikkeling, en daarmee budgetontwikkeling, zodat op die niveaus geen normatieve conclusies met betrekking tot een overschrijding zijn te trekken. Om die reden is het niet mogelijk om per zorgaanbieder aan te geven of en in welke mate hij aan de overschrijding heeft bijgedragen, aldus verweerster. De tariefmaatregel vindt zijn grondslag ook niet in de overweging dat bepaalde instellingen teveel kosten hebben gemaakt: schuld en boete zijn niet aan de orde. De maatregel vindt uitsluitend zijn grondslag hierin dat het totaal van de kosten in een (deel)sector van de gezondheidszorg het niveau overschrijdt dat de minister aanvaardbaar acht. Verweerster wijst erop dat in 2007 een tariefmaatregel is getroffen met een gelijke werkingssfeer als de voorliggende tariefmaatregel; de daartegen ingestelde beroepen zijn door het College verworpen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 januari 2009, AWB 08/77, ECLI:NL:CBB:2009:BH3023). Ten aanzien van het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel merkt verweerster op dat in medio 2010 reeds bekend was dat een aanwijzing zou worden gegeven betreffende het redresseren van de overschrijding van het BKZ 2009. Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft verweerster het standpunt ingenomen dat de korting geldt voor alle instellingen die medisch-specialistische zorg leveren waarop in 2011 de budgetsystematiek van toepassing is en die onder het BKZ vallen.