ECLI:NL:CBB:2015:107

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
AWB 14/436
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van subsidieaanvraag voor integraal duurzame stal in verband met ammoniakreductie

In deze zaak heeft appellant, een landbouwondernemer, beroep ingesteld tegen de beslissing van de staatssecretaris van Economische Zaken, die de subsidie voor een investering in een integraal duurzame stal op nihil heeft vastgesteld. De staatssecretaris had eerder een subsidie van maximaal € 250.000 verleend, maar na een wijzigingsverzoek van appellant om de stal aan te passen, werd deze wijziging afgewezen. De reden hiervoor was dat de nieuwe vloer niet voldeed aan de gestelde ammoniakeisen. Appellant stelde dat de emissiewaarde van de stal niet correct was berekend en dat er rekening gehouden moest worden met extra reductiemaatregelen zoals dakisolatie en een klimaatcomputer. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft de zaak behandeld en op 31 maart 2015 uitspraak gedaan. Het College oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de investering niet voldeed aan de emissiewaarde van ten hoogste 75% van de maximale emissiewaarde van 9,5 kg ammoniak per dierplaats per jaar. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de voorwaarden van de Regeling LNV-subsidies en de rol van de emissiewaarden in de beoordeling van subsidieaanvragen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/436
27811

Uitspraak van de meervoudige kamer van 31 maart 2015 in de zaak tussen

[naam 1], te [plaats], appellant

(gemachtigden: mr. C.E. van Staveren en J. Pot),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J. den Haan).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2013 heeft verweerder de subsidie in het kader van een investering in een integraal duurzame stal op grond van de Regeling LNV-subsidies (de Regeling) op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 13 januari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Appellant heeft subsidie aangevraagd voor de investering in een duurzame stal, die met het oog op de reductie van de ammoniakemissie zou worden voorzien van een nieuw type vloer van gietasfalt op beton met een roosterschuif. Voor deze vloer is de zogenoemde proefstalstatus toegekend. Bij besluit van 15 december 2011 heeft verweerder de gevraagde subsidie tot een maximum van € 250.000 verleend aan appellant. Bij brief van 12 juli 2013 heeft appellant verweerder verzocht om instemming met wijziging van het project waarvoor subsidie is verleend. Deze wijziging houdt in dat de stal wordt uitgerust met een sleuvenvloer in combinatie met een Groene Vlag roostervloer in de plaats van genoemde vloer van gietasfalt. Reden hiervoor is de tegenvallende ammoniakemissie van de desbetreffende proefstal. Bij besluit van 5 september 2013 heeft verweerder het wijzigingsverzoek wat betreft de vloer afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld of daarmee aan de gestelde ammoniakeis wordt voldaan. Vast staat dat de stal is gerealiseerd met genoemde sleuvenvloer en roosters.
2. De Regeling luidde voor zover en ten tijde van belang als volgt:
“Artikel 2:37. Subsidiabele activiteiten
1. De Minister kan voor een investering als bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling subsidie verstrekken aan landbouwondernemingen (…)
Bijlage 2. Bijlage bij de artikelen 2:37 (…)
Hoofdstuk 4. Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen
(…)”
Het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2011 (Openstellingsbesluit) luidde ten tijde en voor zover van belang als volgt:
“Artikel 49a
(…)
2. De investering in een integraal duurzame stal of houderijsysteem als bedoeld in het eerste lid leidt tot een emissiewaarde van ten hoogste 75% ten opzichte van:
a. de maximale emissiewaarde voor de specifieke diercategorie als bedoeld in Bijlage 1 bij het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij
(…)”
Ingevolge het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij is de maximale emissie voor de hoofdcategorie rundvee in kg NH3 per dierplaats per jaar 9,5.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidde ten tijde en voor zover van belang als volgt:
“Artikel 4:46
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
(…)
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen
(…)”
3. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting spitst het geschil zich toe op beantwoording van de vraag of de investering in de melkveestal van appellant leidt tot de ingevolge artikel 49a, tweede lid, van het Openstellingsbesluit vereiste emissiewaarde van ten hoogste 75 % ten opzichte van de maximale emissiewaarde van 9,5 kg ammoniak (NH3) per dierplaats per jaar.
4. Volgens verweerder voldoet de met de investering gerealiseerde vloer niet aan deze eis. De emissiewaarde bij permanent opstallen bedraagt 8,6 kg ammoniak per dierplaats per jaar en bij beweiden 7,5 kg. Daarmee wordt de vereiste reductie van tenminste 25 % ten opzichte van de maximale emissie van 9,5 kg niet gehaald.
Verweerder licht toe dat de gebruikte waarden zijn gebaseerd op metingen door Wageningen UR in vier proefstallen. Uit het desbetreffende onderzoek blijkt dat de eventuele ammoniakemissiereductie als gevolg van dakisolatie en een klimaatcomputer met Automatically Controlled Natural Ventilation (ACNV) is verwerkt in die waarden. Een van de betrokken onderzoekers heeft dit ook bevestigd in een e-mail aan verweerder van
23 januari 2014.
5. Appellant voert aan dat verweerder de ammoniakreductie onjuist berekent. Bij de bepaling van de totale reductie moet verweerder alle emissiereducerende maatregelen in ogenschouw nemen. Dit betekent in het geval van appellant dat verweerder van de geconstateerde emissie van 8,6 kg dan wel 7,5 kg een (extra) ammoniakreductie die voortvloeit uit het feit dat de stal van appellant dakisolatie en een klimaatcomputer heeft, moet aftrekken. De extra reductie is 15 %. Appellant heeft hierbij gewezen op een stuk van Proeftuin Natura 2000 Overijssel, getiteld “Reductie ammoniakemissie – Combinatie Automatische gecontroleerde natuurlijke ventilatie (ACNV) en Dakisolatie”, waarin de volgende passage is opgenomen:

EffectiviteitBij toepassing van alleen ACN neemt de ammoniakemissie met 5 tot 8 procent af. Voor het aanbrengen van dakisolatie staan reductiepercentages van 2 tot 5 procent. Een combinatie van beide maatregelen levert een reductie op tot 15 %, afhankelijk van de weersomstandigheden.”
6. Het College overweegt als volgt. Aan het rapport 614, ‘Emissies uit een ligboxenstal voor melkvee met het “vrije keuzesysteem”, Meetprogramma Integraal Duurzame Stallen (…) van Wageningen Livestock Research UR’ uit september 2012 (zie bladzijde 4, hierna: rapport) ontleent het College het volgende:
“(…) dak van de stal is volledig geïsoleerd. (…) Tijdens de metingen waren de deuren gesloten en bleven alle dieren in de stal (permanent opstallen). (…) Tijdens de metingen werd uitsluitend gemeten met het gebruik van het ACNV-systeem voor de ventilatie.”
Daarnaast verklaart een van de opstellers van het rapport, projectleider [naam 2], in een e-mailbericht van 23 januari 2014 aan verweerder onder meer:
“(…) alle vier locaties waar de metingen zijn uitgevoerd hadden dakisolatie een klimaatcomputer met het ACNV systeem. (…) In de toegekende emissiefactor van 8,6 kg per dierplaats per jaar is niet alleen het effect van de “sleufvloer en mestschuif en in de doorsteken, wachtruimte en doorlopen een roostervloer met bolle rubbertoplaag voorzien van afdichtflappen in de roosterspleten”, maar ook de (eventuele) ammoniakreductie van dakisolatie en ACNV-systeem inbegrepen. Een verdere reductie door toepassing van deze maatregelen (…) is daardoor niet meer van toepassing”.
Uit deze passages blijkt naar het oordeel van het College onmiskenbaar dat met de (eventuele) effecten van dakisolatie en klimaatcomputer rekening is gehouden in de bij het onderzoek vastgestelde ammoniakemissie van 8,6 kg dan wel 7,5 kg. Het door appellant overgelegde stuk van Proeftuin Natura 2000 Overijssel, waarin slechts sprake is van de procentuele afname van de ammoniakemissie bij toepassing van genoemde maatregelen, vormt geen weerlegging hiervan. Appellant heeft zijn stelling dat zowel bij een stal met als zonder deze maatregelen dezelfde waarden worden gehanteerd, niet onderbouwd met concrete gegevens. Het College volgt appellant derhalve daarin niet. Evenmin heeft appellant aannemelijk gemaakt dat zijn stal zodanig afwijkt van de onderzochte proefstallen dat verweerder om die reden genoemde waarden niet maatgevend heeft mogen achten voor de beantwoording van de in rechtsoverweging 3 genoemde vraag.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de investering in de door appellant gerealiseerde stal niet voldoet aan de in artikel 49a, tweede lid, onder a, van het Openstellingsbesluit gestelde eis. Verweerder was derhalve bevoegd om de subsidie met toepassing van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, Awb lager vast te stellen. Nu genoemde eis een van de kernvoorwaarden van de Regeling is, zoals verweerder in het bestreden besluit terecht heeft gesteld, ziet het College geen grond voor het oordeel dat verweerder de subsidie niet in redelijkheid op nihil heeft kunnen vaststellen. Appellant heeft ook niet specifiek argumenten aangevoerd die op dit punt tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schukking, mr. S.C. Stuldreher en mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2015.
w.g. J. Schukking w.g. E. van Kerkhoven