In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, die een dierenwinkel exploiteert, en de Staatssecretaris van Economische Zaken. De zaak betreft een last onder bestuursdwang die aan de appellant is opgelegd op 16 januari 2014, omdat hij de gezondheid van een chinchilla in zijn winkel niet op de juiste wijze had gewaarborgd. De toezichthouder had geconstateerd dat de chinchilla bijtwonden had en had de appellant opgedragen om voor 20 januari 2014 een dierenarts te raadplegen. Appellant heeft echter geen dierenarts geraadpleegd en zelf de wonden verzorgd, wat leidde tot verslechtering van de gezondheid van het dier, dat uiteindelijk op 25 januari 2014 is overleden.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de last onder bestuursdwang en het kostenbesluit van 20 november 2014. Het College heeft vastgesteld dat de termijn die aan appellant was gegeven om de herstelmaatregelen te treffen, te kort was. De toezichthouder had appellant op 9 januari 2014 mondeling geïnformeerd over de noodzaak om de chinchilla te behandelen, maar de formele last onder bestuursdwang werd pas op 17 januari 2014 ontvangen, met een zeer korte termijn voor het raadplegen van een dierenarts. Het College oordeelde dat verweerder niet in redelijkheid kon besluiten om appellant slechts tot 20 januari 2014 de tijd te geven, wat in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht.
Het College heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, de besluiten van 4 april 2014 en 20 november 2014 vernietigd, en het besluit van 16 januari 2014 herroepen. Tevens is verweerder opgedragen het griffierecht aan appellant te vergoeden.