ECLI:NL:CBB:2015:199
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- H.A.B. van Dorst-Tatomir
- R.R. Winter
- H.A.A.G. Vermeulen
- Rechtspraak.nl
Ontheffing van de herplantplicht op basis van de Boswet en de uitvoering van een werk
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante en de staatssecretaris van Economische Zaken over de ontheffing van de herplantplicht op basis van de Boswet. Appellante, eigenaresse van drie percelen, had verzocht om ontheffing van de herplantplicht voor een van haar percelen, dat zij wilde verkopen voor de beweiding van alpaca's. De staatssecretaris weigerde deze ontheffing, omdat volgens hem de uitzonderingsbepaling van artikel 5 van de Boswet niet van toepassing was. Appellante stelde dat de voorgenomen activiteiten onder de uitvoering van een werk vielen, zoals bedoeld in de Boswet, en dat er sprake was van een ongelijkheid ten opzichte van andere percelen waarvoor eerder ontheffingen waren verleend.
Het College heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de verzoeken van appellante aan de Gedeputeerde Staten van Gelderland en de daaropvolgende besluiten van de staatssecretaris. Het College oordeelde dat de activiteiten van appellante niet voldeden aan de voorwaarden voor de ontheffing, omdat de voorgenomen beweiding slechts een verandering in bodemcultuur inhield en niet als uitvoering van een werk kon worden beschouwd. Het College concludeerde dat de herplantplicht op het betrokken perceel van toepassing was en dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om geen ontheffing te verlenen.
Daarnaast werd het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat zij geen vrijstelling had aangevraagd voor het betrokken perceel en de situatie met de andere percelen niet vergelijkbaar was. Het College verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris, waarbij het belang van de Boswet en de instandhouding van het bosareaal zwaarder wogen dan de persoonlijke economische belangen van appellante.