Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juni 2015 op het hoger beroep van:
[naam 1], te [plaats], appellant
(gemachtigde: mr. S. Arts),
19 november 2012 door appellant ingediend tegen
[betrokkene] (betrokkene)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
2. Betrokkene heeft zowel klager als de Accountantskamer bij de behandeling van de eerdere klacht, onjuist voorgelicht omtrent zijn betrokkenheid bij zijn zus als gedupeerd belegger bij [naam 2]. Betrokkene is ongeschikt om in deze als rapporteur op te treden.
3. Betrokkene heeft de rechter-commissaris en/of klager en/of de Accountantskamer onjuist en/of onvolledig voorgelicht over de op [naam 2] toegepaste onderzoeken en de COSO-regelgeving.
4. Betrokkene heeft onzorgvuldig onderzoek gedaan bij de toepassing van de
COSO-regelgeving. Betrokkene heeft geen onderzoek gedaan naar de administratie van andere entiteiten, maar wel een ruimer toetsingskader toegepast dat ziet op de administratie / informatie van andere entiteiten.
5. Betrokkene heeft onjuiste en/of onvolledige voorlichting gegeven aan de
rechter-commissaris omtrent E-Synergie en informatieverzoeken aan klager.”
niet-ontvankelijk worden verklaard.
12 juli 2013, in die eerdere klachtprocedure, onvoldoende zelfstandige betekenis hebben en daarom ongegrond zijn.”
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
rechter-commissaris zijn opvatting over de toepasbaarheid van genoemd model heeft gegeven, heeft de accountantskamer terecht niet de betekenis gegeven die appellant daaraan toegekend wenst te zien. Het feit dat de opvattingen van betrokkene over de toepasbaarheid van genoemd model voor discussie vatbaar zijn (zie de uitspraak van het College van heden in zaak 13/622, onder 3.3.3) en appellant deze opvattingen niet deelt brengt niet mee dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt als hij ze uitdraagt. Voor zover appellant in dit verband de uitbreiding van de opdracht voor het onderzoek naar de administratieplicht aan de orde heeft gesteld, is hetgeen appellant te dien aanzien heeft gesteld dermate verweven met dan wel een verdere uitwerking van zijn klacht(en) in de eerdere klachtprocedure omtrent de draagwijdte van het onderzoek naar de administratieplicht dat het eveneens onvoldoende zelfstandige betekenis heeft.
niet-ontvankelijkverklaring van klachtonderdeel 1 betreft. Voor het overige is het hoger beroep ongegrond.