4.3UT betoogt verder met betrekking tot de 60 bedrijfswoningen die zijn aangesloten op haar gasnetwerk en de 39 bedrijfswoningen die zijn aangesloten op haar elektriciteitsnetwerk, dat het doel van artikel 1, eerste lid, onder am, van de Gaswet, respectievelijk artikel 1, eerste lid, onder aq, van de E-wet, is te voorkomen dat woonwijken onderdeel kunnen uitmaken van een GDS. Ook het locatie-vereiste dat in deze bepalingen als ‘ten eerste’ is opgenomen wijst hierop. Alleen distributiesystemen die liggen binnen een geografisch afgebakende industriële locatie, commerciële locatie of locatie met gedeelde diensten kunnen een GDS vormen. Hieruit volgt dat de levering van gas, respectievelijk elektriciteit, aan huishoudelijke afnemers die in dienstbetrekking staan tot de eigenaar van het distributiesysteem van ondergeschikte betekenis moet zijn. Dit wordt bevestigd door de in artikel 2a, eerste lid, onder b, van de Gaswet, respectievelijk artikel 15, eerste lid, onder b, van de E-wet, neergelegde eis dat een GDS primair moet dienen voor de distributie van gas, respectievelijk elektriciteit, ten behoeve van de eigenaar van dat distributienetwerk. Als het distributienetwerk in hoofdzaak wordt gebruikt voor de levering van gas of elektriciteit aan huishoudelijke afnemers is aan die eis niet voldaan. Evenmin zal zijn voldaan aan de ontheffingseis van artikel 2a, eerste lid, onder a, van de Gaswet, respectievelijk artikel 15, eerste lid, onder a, van de E-wet, omdat bij dergelijke huishoudelijke afnemers geen sprake is van het in die bepaling bedoelde ‘bedrijfs- of productieproces’. Of sprake is van incidenteel gebruik door een klein aantal huishoudelijke afnemers, moet worden uitgelegd in het licht van het vereiste dat op een gesloten distributiesysteem voor gas of elektriciteit ten hoogste 500 afnemers mogen zijn aangesloten. Ten opzichte van dit toegestane aantal van 500 afnemers kan een aantal van 60 bedrijfswoningen in het geval van levering van gas en 39 bedrijfswoningen in het geval van levering van elektriciteit, worden aangemerkt als een klein aantal huishoudelijke afnemers. De levering van gas aan deze 60 bedrijfswoningen en elektriciteit aan deze 39 bedrijfswoningen tast de primaire functie van het gasnet en het elektriciteitsnet van UT, te weten de ondersteuning van de wetenschappelijke werkzaamheden van UT, in het geheel niet aan. ACM heeft in de bestreden besluiten 2 en 3 ook bevestigd dat de distributiesystemen van UT zich bevinden binnen een locatie voor gedeelde diensten. De levering van gas aan de 60 bedrijfswoningen en elektriciteit aan 39 bedrijfswoningen is slechts een ondergeschikte, strikt bijkomstige activiteit. Het belang van UT ligt niet in het leveren van gas of elektriciteit aan deze huishoudens, maar in het aantrekken en behouden van wetenschappelijk personeel. Er is immers sprake van een bijzondere relatie tussen UT en het wetenschappelijk personeel dat woont in de bedrijfswoningen. Artikel 1, eerste lid, onderdeel am, onder 3°, van de Gaswet, respectievelijk artikel 1, eerste lid, onderdeel aq, onder 3°, van de E-wet, maakt een duidelijk onderscheid tussen huishoudelijke afnemers in het algemeen en huishoudelijke afnemers die werkzaam zijn bij de eigenaar van het distributiesysteem. Het is deze bijzondere relatie die rechtvaardigt dat in deze situatie een ontheffing voor een GDS kan worden verleend.