ECLI:NL:CBB:2015:221

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
20 juli 2015
Zaaknummer
AWB 03/394
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verdachtverklaring en maatregelen inzake mond- en klauwzeer op veehouderijbedrijf

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 juni 2015 uitspraak gedaan in een beroep van [naam 1] B.V. tegen de Staatssecretaris van Economische Zaken. De zaak betreft de verdachtverklaring van evenhoevige dieren op het bedrijf van appellante en de daaropvolgende maatregelen, waaronder doding van deze dieren. De verweerder had eerder op 26 en 31 maart 2001 besloten tot deze verdachtverklaring, waarna appellante bezwaar aantekende. Het bezwaar werd op 17 februari 2003 ongegrond verklaard, wat leidde tot een beroepsprocedure. Deze procedure werd aangehouden in afwachting van eerdere uitspraken van het College en het Hof van Justitie. In 2012 trok de verweerder het eerdere besluit in en in 2014 werd opnieuw op de bezwaren beslist. De zitting vond plaats op 1 juli 2014, waarna het College aanvullende vragen stelde aan de verweerder en het onderzoek hervatte in februari 2015. De zaak heeft betrekking op de uitbraak van mond- en klauwzeer in het Verenigd Koninkrijk in 2001, die ook invloed had op het bedrijf van appellante. Het College concludeerde dat de verweerder de nodige kennis omtrent relevante feiten niet had vergaard bij de voorbereiding van de besluiten, maar dat appellante in beroep geen gronden had ingediend die specifiek gericht waren tegen de conclusie van de verweerder. Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 03/394

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juni 2015 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats], appellante

(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij, drs. L. Jansen en [naam 2]),
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.L. Batting, dr. C. Bruschke en dr. A. Bouma).

Procesverloop

Bij besluiten van 26 en 31 maart 2001 heeft verweerder besloten tot verdachtverklaring van de evenhoevige dieren op het bedrijf van appellante en tot het doen treffen van maatregelen, waaronder doding van deze dieren.
Bij besluit van 17 februari 2003 heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De behandeling van het beroep is aangehouden in afwachting van de uitspraken van
19 december 2008 (ECLI:CBB:2008:BH2628 en ECLI:CBB:2008:BH2627).
Op 29 februari 2012 heeft verweerder het besluit van 17 februari 2003 ingetrokken. Bij besluit van 16 januari 2014 heeft verweerder opnieuw op de bezwaren van appellante beslist.
Appellante heeft haar beroep gehandhaafd. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2014. Namens partijen hebben de gemachtigden het woord gevoerd. Het College heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Vervolgens is verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op een aantal tijdens de zitting opgeworpen stellingen. Verweerder heeft bij brief van 25 augustus 2014 van die gelegenheid gebruik gemaakt. Appellante heeft daarop bij brief van 17 oktober 2014 gereageerd. Deze stukken zijn aan de uitspraak gehecht.
Bij brief van 12 december 2014 heeft het College 9 nadere vragen gesteld aan verweerder. Verweerder heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 januari 2015. Ook deze stukken zijn aan de uitspraak gehecht.
Het onderzoek is hervat op 5 februari 2015. Daarbij waren partijen opnieuw vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Het College heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1.
Voorgeschiedenis
1.1
Feitelijk; mond- en klauwzeer
In februari 2001 is in het Verenigd Koninkrijk mond- en klauwzeer (hierna: mkz) uitgebroken. Appellante oefende destijds een veehouderijbedrijf uit, waar evenhoevige dieren werden gehouden. Het bedrijf van appellante was gelegen op een afstand van minder dan twee kilometer van het bedrijf van [naam 3] ([naam 3]) te [plaats]. Op het bedrijf van [naam 3] zijn op 24 maart 2001 vijf monsters (heparine, serumbloed en drie keer blaarwandmateriaal) genomen. Op 25 maart 2001 heeft Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees-Centraal van ID-Lelystad B.V. een faxbericht ontvangen, kortweg inhoudende dat (voor zover van belang) de inzending […] van [naam 3] in de IDAS-ELISA positief is bevonden en dat de conclusie mkz positief is. Op basis van die uitslagfax is het bedrijf van [naam 3] besmet verklaard en heeft verweerder onder andere besloten tot preventieve doding van de evenhoevige dieren op het bedrijf van appellante dat in de directe omgeving is gelegen.
1.2
Relevante jurisprudentie
De mond- en klauwzeeruitbraak in 2001 heeft aanleiding gegeven tot een groot aantal rechterlijke uitspraken, zowel op nationaal als op (toen) gemeenschapsniveau. Een aantal van die uitspraken, onderscheidenlijk arresten hebben rechtstreeks of zijdelings invloed uitgeoefend op de onderhavige procedures.
Het College volstaat er hier thans mee kortheidshalve te verwijzen naar de volgende uitspraken van het College, c.q. arresten van het Hof van Justitie naar aanleiding van door het College gestelde prejudiciële vragen.
1.3
De uitspraken van het CBb van 19 december 2008
In die uitspraken heeft het College, onder meer, het volgende overwogen:
"3.7 Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat van de zijde van verweerder bij de voorbereiding van de bestreden besluiten, in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen is vergaard. (…) Om deze reden zal het College de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen. Verweerder zal worden opgedragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de bezwaren van appellanten te beslissen. Het College wijst erop dat verweerder appellanten in het kader van de heropende bezwaarprocedures alsnog in de gelegenheid zal moeten stellen kennis te nemen van de onderzoeksgegevens van ID-Lelystad en daarop te reageren. Verweerder zal zich aan de hand van die gegevens en eventueel daarop te geven reacties een oordeel behoren te vormen over de gang van zaken in het laboratorium en de juistheid van de in het faxbericht van 28 maart 2001 gegeven uitslag. De in de onderhavige procedures reeds door het College beslechte kwesties kunnen niet opnieuw voorwerp van discussie zijn."
2.
Inhoud bestreden besluit
2.1
Verweerder heeft, ter uitvoering van de uitspraken van het College van
19 december 2008, appellante - onder meer - de volgende stukken verschaft:
  • Het volledige laboratoriumdossier met betrekking tot de bedrijf van appellante;
  • Het volledige laboratoriumdossier met betrekking tot het bedrijf van [naam 3] te [plaats];
  • Alle door de gemachtigde van appellante opgevraagde documenten, voor zover aanwezig en niet betrekking hebbend op persoonsgegevens. Deze gegevens betreffen onder meer: crisisverslagen, Standard Operating Procedures (SOP's), het accreditatiedocument van ID-Lelystad, uitslagfaxen, de nota MKZ-vaccinatie, de controlestaat ELISA-reader en traceringsrapporten.
2.2
Verweerder heeft zich vervolgens aan de hand van deze stukken en de reactie daarop van appellante een oordeel gevormd over de gang van zaken in het laboratorium en de juistheid van de in het faxbericht van 25 maart 2001 gegeven uitslag. Verweerder komt tot de conclusie dat uit de laboratoriumprotocollen blijkt dat het mkz-virus, type O, op het bedrijf van [naam 3] is aangetoond door middel van een geaccrediteerde test.
3.
Beoordeling
Het College stelt vast dat appellante in beroep geen gronden heeft ingediend die specifiek gericht zijn tegen voormelde conclusie van verweerder vervat in dit bestreden besluit. Appellante heeft ter onderbouwing van haar beroepschrift aangesloten bij en verwezen naar de gronden die zijn ingediend in de zaken 02/772, 13/977, 02/1421, 13/983, 02/1816, 13/972, 02/1844, 13/984, 13/970, 13/971, 13/973, 13/974, 13/975, 13/976, 13/979, 13/980, 13/981, 13/982 (zogenoemde Kamperveen-zaken). Voor zover deze beroepsgronden al als relevant kunnen worden aangemerkt voor het thans ter beoordeling staande bestreden besluit, wijst het College erop dat deze beroepsgronden bij uitspraak van heden ongegrond zijn verklaard.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, mr. C.J. Waterbolk en mr. J.S. Schukking, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2015.
w.g. R.R. Winter w.g. P.M. Beishuizen