ECLI:NL:CBB:2015:239

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 juli 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
AWB 14/310
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellant, een landbouwer, beroep ingesteld tegen de beslissing van de staatssecretaris van Economische Zaken over de vaststelling van zijn bedrijfstoeslag voor het jaar 2013. Het primaire besluit, genomen op 14 december 2013, stelde de bedrijfstoeslag vast op € 11.316,42, waarbij de oppervlakte van de opgegeven percelen 3 en 4 werd aangepast. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van zijn bezwaar op 17 april 2014, waarbij de afgekeurde oppervlakte werd bijgesteld naar 0.17 ha en de netto bedrijfstoeslag naar € 11.337,97.

De kern van het geschil betreft de juistheid van de vastgestelde oppervlaktes van de percelen 3 en 4. Appellant betwist de aanpassing van de oppervlaktes, die volgens hem gebaseerd is op een enkele luchtfoto en een niet controleerbare computerberekening. Hij stelt dat verweerder meer bewijs moet aanleveren en dat hij niet mag worden gekort op zijn bedrijfstoeslag zonder de mogelijkheid te krijgen om de percelen te meten. Verweerder daarentegen verdedigt zijn werkwijze als conform de regelgeving, waarbij de aanvraag van appellant was geselecteerd voor controle middels teledetectie.

Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft de zaak op 6 juli 2015 behandeld. Het College concludeert dat de door verweerder gehanteerde methoden in overeenstemming zijn met de geldende regelgeving. De teledetectiecontrole heeft afwijkingen aangetoond in de opgegeven gewassen en oppervlaktes, wat heeft geleid tot een aanpassing van de subsidiabele oppervlaktes. Het College oordeelt dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder ten onrechte nader onderzoek heeft achterwege gelaten en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/310
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2015 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

en

de staatssecretaris van Economische zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. M.M. de Vries en S. Albers).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2013 vastgesteld op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling).
Bij besluit van 17 april 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2015. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Appellant is landbouwer en heeft met de Gecombineerde opgave 2013 om uitbetaling van zijn bedrijfstoeslag voor het jaar 2013 verzocht. Hij heeft hiervoor vier percelen met een totale oppervlakte van 10.13 ha opgegeven. Perceel 3 heeft hij opgegeven voor 6.78 ha en perceel 4 voor 0.88 ha. Bij het primaire besluit heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2013 vastgesteld op € 11.316,42 en hierbij de oppervlakte van de percelen 3 en 4 aangepast. Dit heeft voor appellant geleid tot een afgekeurde oppervlakte van 0.19 ha. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard en de afgekeurde oppervlakte bijgesteld naar 0.17 ha. Dit heeft geresulteerd in een verhoging van de netto bedrijfstoeslag voor 2013 naar
€ 11.337,97.
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder de oppervlaktes van de percelen 3 en 4 van appellant voor de uitbetaling van zijn bedrijfstoeslag 2013 juist heeft vastgesteld.
3. Appellant is van mening dat dit niet het geval is. Bij de opgave is hij uitgegaan van de oppervlaktes van de percelen 3 en 4, die door verweerder na controle bij de vaststelling van zijn bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 zijn geconstateerd. Verweerder heeft nu vastgesteld dat op een klein gedeelte van perceel 3 geen maïs maar gras staat en daarom de subsidiabele oppervlaktes van zowel perceel 3 als 4 verkleind. Appellant vindt het onterecht dat dit is gebaseerd op één luchtfoto en een voor hem oncontroleerbare computerberekening. Hij stelt dat verweerder zich op meer bewijs moet baseren en dat niet mag worden gekort op zijn bedrijfstoeslag zonder hem de gelegenheid te geven de percelen te meten. Gezien de in de bijlage bij het bestreden besluit vermelde meettolerantie van artikel 34 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 krijgt appellant het idee dat verweerder zijn machtspositie gebruikt om aan de door de Europese Unie bepaalde controles te voldoen.
4 Verweerder stelt hiertegenover dat de door hem gehanteerde werkwijze in overeenstemming is met de regelgeving. De aanvraag van appellant is geselecteerd voor een fysieke controle middels teledetectie op grond van de artikelen 31, 33, tweede lid en 35, eerste lid, onder a, van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Op basis van de satellietbeelden zijn afwijkende oppervlaktes gevonden. De door appellant opgegeven oppervlaktes van de percelen 3 en 4 vallen buiten de tolerantie van de middels teledetectie gevonden oppervlaktes van deze gewaspercelen. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder de meting van de percelen nader geanalyseerd. Daaruit is het volgende naar voren gekomen. Appellant heeft perceel 3 opgegeven als maïsperceel. Verweerder heeft het stukje grasland, dat appellant bij dit perceel heeft opgegeven, buiten de gevonden oppervlakte gelaten omdat op het satellietbeeld een afwijkend gewas zichtbaar was. Appellant dient immers elk gewasperceel apart in te tekenen en elk perceel kan slechts één gewas omvatten. Daarnaast heeft verweerder geconstateerd dat aan de zuidzijde van de percelen 3 en 4 een smalle berm met sloot ten onrechte nog in het AAN-referentieperceel was opgenomen. Naar aanleiding van deze bevindingen heeft verweerder het AAN-referentieperceel van de percelen 3 en 4 aangepast en de oppervlakte van deze percelen lager vastgesteld.
5. Het College overweegt als volgt.
6. Uit de rapportage die is opgemaakt naar aanleiding van de teledetectiecontrole blijkt dat hierbij afwijkingen zijn gevonden in de gewassen en de oppervlaktes die appellant heeft opgegeven. Geconstateerd is dat op een klein gedeelte van perceel 3 geen maïs werd geteeld, zoals door appellant was opgegeven. Verder is de subsidiabele oppervlakte van de percelen 3 en 4, in afwijking van de opgave van appellant van respectievelijk 6.78 ha en 0.88 ha, bij deze controle vastgesteld op 6.66 ha en 0.81 ha. Deze oppervlaktes heeft verweerder ook overgenomen in het primaire besluit. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant heeft verweerder aan de hand van de luchtfoto’s de grenzen van de door appellant opgegeven percelen 3 en 4 opnieuw beoordeeld. Dit heeft ertoe geleid dat verweerder de grenzen van het referentieperceel, waarin de gewaspercelen 3 en 4 liggen, heeft aangepast. Aan de noordzijde van dit referentieperceel is de grens enigszins verlegd ten opzichte van een aanwezige schuur en verder zijn de grenzen anders gelegd ten opzichte van de bermen en de weg. Vervolgens heeft verweerder de grenzen van de gewaspercelen 3 en 4 aangepast aan de grenzen van het referentieperceel, waarbij het hoekje (als maïs opgegeven) grasland is meegenomen bij perceel 4. Een en ander heeft erin geresulteerd dat verweerder bij het bestreden besluit de oppervlakte van perceel 3 nader heeft bepaald op 6.63 ha en de oppervlakte van perceel 4 op 0.88 ha.
7. Gelet op artikel 6, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 is de functie van het systeem van referentiepercelen (de AAN-laag) – dat in Nederland op luchtfoto’s is gebaseerd – om informatie te leveren wat betreft de maximale subsidiabele oppervlakte. Verweerder heeft de percelen van appellant gecontroleerd aan de hand van deze referentiepercelen. Voorts is de aanvraag van appellant op grond van artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 geselecteerd in een steekproef voor controle ter plaatse middels teledetectie, welk middel hiervoor is toegestaan ingevolge artikel 35 van deze verordening. Hiertoe heeft verweerder, zoals is bepaald in artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 een foto-interpretatie verricht van satellietbeelden van de door appellant opgegeven percelen landbouwgrond met het doel de vegetatie te herkennen en de oppervlakte te meten. Dat verweerder de AAN-laag heeft gebruikt en teledetectie heeft verricht om te controleren welk gewas op de door appellant opgegeven percelen werd geteeld en om de subsidiabele oppervlakte te meten, is dus in overeenstemming met de regelgeving. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant heeft verweerder de luchtfoto’s opnieuw beoordeeld, hetgeen ertoe heeft geleid dat verweerder de grenzen van de referentiepercelen op de hiervoor in 6 genoemde punten heeft aangepast en dat hij de subsidiabele oppervlakte van de gewaspercelen enigszins heeft gewijzigd. Afhankelijk van de door de landbouwer aangedragen argumenten kan het aangewezen zijn dat verweerder nog nader onderzoek verricht naar de grenzen van de referentiepercelen en de subsidiabele oppervlakte van de gewaspercelen, bijvoorbeeld door het uitvoeren van een veldinspectie ter plaatse, maar het standpunt van appellant dat meer bewijs noodzakelijk is, is niet juist. Nu de luchtfoto’s van de percelen van appellant, die zich onder de gedingstukken bevinden, voldoende duidelijk zijn, ziet het College in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte nader onderzoek achterwege heeft gelaten. Ter zitting heeft verweerder onweersproken gesteld dat, nu het hoekje (als maïs opgegeven) gras als subsidiabel in aanmerking is genomen bij de geconstateerde oppervlakte van perceel 4, het verschil tussen de geconstateerde totale oppervlakte van de percelen 3 en 4 van 7.51 ha en de door appellant voor deze percelen opgegeven totale oppervlakte van 7.66 ha kennelijk wordt verklaard door het feit dat appellant de aan de zuidzijde van perceel 4 naast een weg gelegen sloot in de door hem opgegeven oppervlakte heeft betrokken. Voor zover appellant meent dat deze sloot subsidiabel is, heeft verweerder terecht gesteld dat deze sloot buiten de grenzen van het AAN-referentieperceel is gelegen en niet subsidiabel is. Op deze niet tot het perceel landbouwgrond behorende sloot is de meettolerantie als bedoeld in artikel 34 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 niet van toepassing. Voor zover appellant meent dat deze tolerantie ruimte biedt om de sloot als subsidiabele oppervlakte aan te merken, volgt het College hem daarin derhalve niet.
8. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2015.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. C.M. Leliveld