In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam] B.V. en de Staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante, een varkenshouderij, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen wegens het niet voldoen aan het Varkensbesluit. De Staatssecretaris had op 20 februari 2013 een last onder dwangsom opgelegd, omdat appellante niet voldeed aan de verplichting om gespeende varkens, gebruiksvarkens, gelten en zeugen in groepshuisvesting te houden. Bij een controle op 2 mei 2013 werd vastgesteld dat appellante in totaal 556 varkens hield, waarvan 204 zeugen niet in overeenstemming met de groepshuisvestingsnormen waren gehuisvest. De invordering van de dwangsom van € 49.500,- werd later herzien naar € 10.800,- na een hercontrole op 16 augustus 2013, waarbij werd vastgesteld dat appellante inmiddels aan de groepshuisvestingsnormen voldeed voor een deel van de zeugen.
Appellante heeft tegen de invordering van de dwangsom beroep ingesteld, waarbij zij betwistte dat er sprake was van een overtreding. Zij voerde aan dat de beschikbare oppervlakte per groep verkeerd was gemeten en dat de normen uit de Richtlijn 2008/120/EG in plaats van het Varkensbesluit hadden moeten worden gehanteerd. Het College oordeelde dat de Staatssecretaris terecht de invordering had gebaseerd op de normen uit het Varkensbesluit en dat appellante niet had aangetoond dat de toezichthouders fouten hadden gemaakt bij de metingen. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.