In deze zaak heeft appellant, een orthodontist, verzocht om handhavend op te treden tegen andere orthodontisten die in strijd met de tariefbeschikking extra kosten in rekening brengen voor bijzondere brackets. Appellant heeft in zijn verzoek ook om een bestuurlijk rechtsoordeel gevraagd. De Nederlandse Zorgautoriteit, als verweerster, heeft in haar primaire besluit aangegeven geen mededelingen te doen over de afhandeling van het signaal van appellant en heeft het verzoek om handhaving gedeeltelijk toegewezen. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting is gebleken dat appellant geen verzoek heeft gedaan om handhaving tegen specifieke orthodontisten, maar om een algemene aanpak van het probleem. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft geoordeeld dat de beslissing van verweerster om niet op het verzoek in te gaan geen bestuursrechtelijke rechtshandeling is, maar een feitelijke handeling. Het College heeft het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerster ten onrechte het bezwaar gedeeltelijk gegrond had verklaard. Tevens is verweerster veroordeeld in de proceskosten van appellant.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Nederlandse Zorgautoriteit om adequaat te reageren op signalen van onrechtmatige declaraties in de mondzorg en de rol van het College in het waarborgen van de rechtsbescherming van belanghebbenden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 augustus 2015.