ECLI:NL:CBB:2015:326

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 oktober 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
15/779
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.R. Eggeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ontheffing artikel 4:14 Besluit houders van dieren voor Circus Renz International

In deze zaak heeft Circus Renz International, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. O.M.M. Philips, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen na de afwijzing van hun aanvraag voor een ontheffing op basis van artikel 4:14 van het Besluit houders van dieren. De staatssecretaris van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. H.C. Huyer en drs. A.C.J. Vergossen, heeft deze aanvraag afgewezen, wat leidde tot bezwaar van de circusorganisatie. De voorzieningenrechter heeft op 7 oktober 2015 uitspraak gedaan over het verzoek om voorlopige voorziening, waarbij de noodzaak van de ontheffing werd besproken in het licht van de belangen van de olifanten en de continuïteit van de circusactiviteiten.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de drie Indische olifanten, die deel uitmaken van de circusvoorstelling, niet meer mogen optreden sinds de inwerkingtreding van het verbod op 15 september 2015. De circusorganisatie heeft echter een spoedeisend belang, omdat de olifanten niet op korte termijn elders kunnen worden ondergebracht en het welzijn van de dieren in het geding is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verbod op het vervoeren van de olifanten een ernstige impact heeft op de circusorganisatie, die midden in het tourneeseizoen zit.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het circus en dat de afwijzing van de ontheffingsaanvraag in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om de voorlopige voorziening toe te wijzen, waardoor Circus Renz International is toegestaan om de olifanten te laten meereizen en te verplaatsen tot en met 3 januari 2016. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de circusorganisatie.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/779
11352
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 oktober 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. Circus Renz International, verzoekster

(gemachtigde: mr. O.M.M. Philips),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E.W. Tieleman).

Procesverloop

Verzoekster heeft op 11 september 2015 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een ontheffing van artikel 4.14 Besluit houders van dieren.
Bij besluit van 1 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij tussenuitspraak van 2 oktober 2015 heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de drie olifanten waar het primaire besluit over gaat op 4 oktober 2015 verplaatst mogen worden als ware de gevraagde ontheffing verleend en de beslissing voor het overige deel van het verzoek aangehouden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2015. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, haar echtgenoot en de heer en mevrouw [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. H.C. Huyer, juriste bij het ministerie van EZ, en drs. A.C.J. Vergossen, beleidsmedewerkster bij het ministerie van EZ.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. Verzoekster maakt een tournee door Nederland met een circus met onder meer drie Indische olifanten. Na de inwerkingtreding per 15 september 2015 van het verbod van artikel 4:14 Besluit houders van dieren (Besluit) laat verzoekster de drie olifanten van het circus niet meer optreden. De olifanten verblijven nog wel bij het circus en reizen mee met het circus. Voor het verplaatsen van de olifanten heeft verzoekster om ontheffing gevraagd van het verbod van artikel 4.14 Besluit. Na de afwijzing van deze aanvraag en omdat het circus gedurende het lopende tourneeseizoen nog 6 á 7 keer verplaatst moet worden heeft verzoekster om een voorlopige voorziening verzocht. Na afloop van het tourneeseizoen op 3 januari 2016 worden de olifanten naar hun verblijf in Berlijn gebracht.
3. Verzoekster stelt een spoedeisend belang te hebben omdat zij de olifanten niet op korte termijn elders kan onderbrengen. De drie olifanten zijn al zeer lange tijd aan het circus verbonden en er bestaat een emotionele band tussen de medewerkers van het circus en de olifanten. Het uit hun vertrouwde omgeving halen zal zeer schadelijk zijn voor de gezondheid en welzijn van de olifanten. Verzoekster kan op dit moment niet samen met de olifanten naar Berlijn afreizen, vanwege de door het circus aangegane verplichtingen. Ook het verplaatsen van alleen de olifanten naar Berlijn zou betekenen dat het circus zijn tournee niet kan afmaken en niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. In dat geval zouden de drie vaste begeleiders waaraan de olifanten zeer gehecht zijn uit het circus verdwijnen. Zonder deze personen kan het circus echter niet functioneren. Het wegvallen van de begeleiders en het afbreken van de tour betekent dat verzoekster wanprestatie levert jegens de partijen waarmee afspraken zijn gemaakt en leidt tot het wegvallen van de inkomsten van het circus. Ook zal het circus reputatieschade leiden. Verzoekster heeft daarom verzocht om gedurende het lopende tournee tot en met 3 januari 2016 te worden behandeld alsof zij beschikt over de gevraagde ontheffing voor het houden en vervoeren van de olifanten in Nederland.
4. Verzoekster voert in de eerste plaats aan dat zij helemaal geen ontheffing nodig heeft, omdat zij de olifanten na de inwerkingtreding van artikel 4:14 Besluit op 15 september 2015, niet meer gebruikt ten behoeve van het circus. De dieren staan zo veel mogelijk van het circus verwijderd, uit het zicht van het publiek en voor derden is duidelijk kenbaar gemaakt dat de olifanten niet aan het circus deelnemen. Volgens verzoekster handelt zij hiermee in overeenstemming met artikel 4:14 Besluit. Verzoekster voert voorts aan dat het belang dat het Besluit beoogt te beschermen niet of nauwelijks wordt geschaad door het tijdelijk houden en vervoeren van de olifanten binnen Nederland. Verzoekster stelt dat zij op het moment van inwerkingtreding van het verbod van artikel 4:14 Besluit bezig was met haar huidige tournee door Nederland, waardoor zij niet in staat was om adequate voorzorgsmaatregelen te treffen.
5.1
De staatssecretaris stelt zich onder verwijzing naar de nota van toelichting bij het Besluit op het standpunt dat de olifanten die op het terrein van het circus aanwezig zijn deel uitmaken van het circus en dat het niet de bedoeling is om dieren mee te laten reizen, zodat de met het circus van verzoekster meereizende olifanten vallen onder het verbod van artikel 4.14 Besluit. De problematiek die aanleiding is geweest om het verbod in te voeren doet zich niet alleen voor tijdens een optreden of als dieren aan het publiek worden getoond. Alleen het verbieden van het vertonen van dieren aan publiek zou daarom een veel beperktere verbetering voor het welzijn van dieren betekenen dan beoogd is met het verbod. De staatssecretaris wijst er verder op dat voor olifanten vervoer een probleem is uit oogpunt van dierenwelzijn van wege de beperkte ruimte in vrachtwagens.
5.2
De staatssecretaris stelt voorts dat verzoekster ruim de tijd heeft gehad om zich te oriënteren op diverse mogelijkheden voor haar dieren om te kunnen voldoen aan het verbod. Het verbod is eind 2012 al aangekondigd in het regeerakkoord en er is daarna herhaaldelijk aandacht aan besteed in de pers en in contacten met de Vereniging van Nederlandse Circus Ondernemingen (VNCO). Vanaf de brief van de staatssecretaris van 13 december 2014 (Kamerstukken II 2014/15, 28286, 775) was kenbaar dat de beoogde inwerkingtredingsdatum 15 september 2015 zou zijn. De eigenaren van de dieren besluiten zelf over de toekomst van de dieren. Vanuit het ministerie is uitgedragen dat het een bemiddelende rol wilde oppakken bij problemen met het onderbrengen van dieren, maar verzoekster heeft niet om deze specifieke hulp verzocht.
6. Op grond van artikel 4:14 van het Besluit is het verboden om met andere dan aangewezen zoogdieren deel te nemen aan een circus of een ander optreden en deze dieren te vervoeren ten behoeve van, voor zover hier van belang, een circus. Indische olifanten zijn geen aangewezen zoogdieren.
7. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter vindt het meereizen van de olifanten plaats ten behoeve van het circus en valt in elk geval het vervoer van de olifanten onder het verbod van artikel 4:14 Besluit. Er is daarom een ontheffing nodig om de olifanten voor de rest van de tournee te mogen verplaatsen.
8. Ter zitting heeft de staatssecretaris benadrukt dat tijdens het transport van de olifanten in vrachtwagens het dierenwelzijn in de knel komt omdat de olifanten niet hun diereigen gedrag kunnen vertonen. De voorzieningenrechter acht het echter niet aannemelijk dat het dierenwelzijn van de drie olifanten zeer aangetast wordt door de zes á zeven verplaatsingen over relatief korte afstanden die tot het einde van de tournee op 3 januari 2016 nog gepland zijn. Bovendien reizen deze olifanten al vele jaren met het circus mee.
9. Aan de andere kant wordt het belang van verzoekster ernstig aangetast door de invoering van het verbod. Verzoekster is door de invoering van het verbod midden in het tourneeseizoen genoodzaakt om de lopende tournee voortijdig te beëindigen, omdat de drie vaste begeleiders van de olifanten mee moeten naar het verblijf van de olifanten in Berlijn en daar bij de olifanten moeten blijven, terwijl het circus niet zonder deze personen kan functioneren. Gelet op de voor de rest van het tournee gemaakte afspraken en de door de gemeenten verleende vergunningen voor het circus is het ontbreken van een redelijke overgangstermijn bij de invoering van het verbod midden in het tourneeseizoen zeer bezwarend voor verzoekster. Verzoekster heeft wellicht kunnen voorzien dat het verbod eraan zat te komen, maar haar kan niet worden tegengeworpen dat zij er rekening mee had moeten houden dat het verbod midden in het tourneeseizoen zou worden ingevoerd zonder overgangsregeling voor het lopende seizoen. Weliswaar heeft de staatssecretaris in december 2014 aangekondigd dat het verbod per 15 september 2015 zou gaan gelden, maar justitiabelen mogen erop vertrouwen dat de staatssecretaris zich houdt aan de zogenoemde vaste verandermomenten, die als ingangsdatum voor nieuwe regels 1 januari of 1 juli voorschrijven. De staatssecretaris heeft niet gemotiveerd waarom in dit geval is afgeweken van deze vaste verandermomenten.
10. Door het ontbreken van een overgangsregeling bij de invoering van het verbod van artikel 4:14 Besluit is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende rekening gehouden met de belangen van circussen die op het moment van het invoeren van het verbod hun tournee nog niet hadden afgerond en is het Besluit op dit punt in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De staatssecretaris had daarom de ontheffingsaanvraag van verzoekster niet mogen weigeren.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het verzoekster is toegestaan om de drie olifanten waar het primaire besluit over gaat met het circus te laten meereizen en te verplaatsen gedurende de lopende tournee tot en met 3 januari 2016.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 450,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • Beslist zoals hiervoor onder 11 is vermeld.
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan verzoekster
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Eggeraat, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2015.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. M.B. van Zantvoort