5.2De staatssecretaris stelt voorts dat verzoekster ruim de tijd heeft gehad om zich te oriënteren op diverse mogelijkheden voor haar dieren om te kunnen voldoen aan het verbod. Het verbod is eind 2012 al aangekondigd in het regeerakkoord en er is daarna herhaaldelijk aandacht aan besteed in de pers en in contacten met de Vereniging van Nederlandse Circus Ondernemingen (VNCO). Vanaf de brief van de staatssecretaris van 13 december 2014 (Kamerstukken II 2014/15, 28286, 775) was kenbaar dat de beoogde inwerkingtredingsdatum 15 september 2015 zou zijn. De eigenaren van de dieren besluiten zelf over de toekomst van de dieren. Vanuit het ministerie is uitgedragen dat het een bemiddelende rol wilde oppakken bij problemen met het onderbrengen van dieren, maar verzoekster heeft niet om deze specifieke hulp verzocht.
6. Op grond van artikel 4:14 van het Besluit is het verboden om met andere dan aangewezen zoogdieren deel te nemen aan een circus of een ander optreden en deze dieren te vervoeren ten behoeve van, voor zover hier van belang, een circus. Indische olifanten zijn geen aangewezen zoogdieren.
7. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter vindt het meereizen van de olifanten plaats ten behoeve van het circus en valt in elk geval het vervoer van de olifanten onder het verbod van artikel 4:14 Besluit. Er is daarom een ontheffing nodig om de olifanten voor de rest van de tournee te mogen verplaatsen.
8. Ter zitting heeft de staatssecretaris benadrukt dat tijdens het transport van de olifanten in vrachtwagens het dierenwelzijn in de knel komt omdat de olifanten niet hun diereigen gedrag kunnen vertonen. De voorzieningenrechter acht het echter niet aannemelijk dat het dierenwelzijn van de drie olifanten zeer aangetast wordt door de zes á zeven verplaatsingen over relatief korte afstanden die tot het einde van de tournee op 3 januari 2016 nog gepland zijn. Bovendien reizen deze olifanten al vele jaren met het circus mee.
9. Aan de andere kant wordt het belang van verzoekster ernstig aangetast door de invoering van het verbod. Verzoekster is door de invoering van het verbod midden in het tourneeseizoen genoodzaakt om de lopende tournee voortijdig te beëindigen, omdat de drie vaste begeleiders van de olifanten mee moeten naar het verblijf van de olifanten in Berlijn en daar bij de olifanten moeten blijven, terwijl het circus niet zonder deze personen kan functioneren. Gelet op de voor de rest van het tournee gemaakte afspraken en de door de gemeenten verleende vergunningen voor het circus is het ontbreken van een redelijke overgangstermijn bij de invoering van het verbod midden in het tourneeseizoen zeer bezwarend voor verzoekster. Verzoekster heeft wellicht kunnen voorzien dat het verbod eraan zat te komen, maar haar kan niet worden tegengeworpen dat zij er rekening mee had moeten houden dat het verbod midden in het tourneeseizoen zou worden ingevoerd zonder overgangsregeling voor het lopende seizoen. Weliswaar heeft de staatssecretaris in december 2014 aangekondigd dat het verbod per 15 september 2015 zou gaan gelden, maar justitiabelen mogen erop vertrouwen dat de staatssecretaris zich houdt aan de zogenoemde vaste verandermomenten, die als ingangsdatum voor nieuwe regels 1 januari of 1 juli voorschrijven. De staatssecretaris heeft niet gemotiveerd waarom in dit geval is afgeweken van deze vaste verandermomenten.
10. Door het ontbreken van een overgangsregeling bij de invoering van het verbod van artikel 4:14 Besluit is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende rekening gehouden met de belangen van circussen die op het moment van het invoeren van het verbod hun tournee nog niet hadden afgerond en is het Besluit op dit punt in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De staatssecretaris had daarom de ontheffingsaanvraag van verzoekster niet mogen weigeren.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het verzoekster is toegestaan om de drie olifanten waar het primaire besluit over gaat met het circus te laten meereizen en te verplaatsen gedurende de lopende tournee tot en met 3 januari 2016.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 450,- en een wegingsfactor 1).