3.4Bij het primaire besluit heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet dieren en de
artikelen 1.7, onder d, en 2.16 aanhef en onder a, van het Besluit houders van dieren. Volgens verweerder hebben de noodvoorzieningen en de aanpassing van het voerregime geleid tot een verbetering op het bedrijf van verzoeker. Desondanks is volgens verweerder tijdens de controle op 2 oktober 2015 gebleken dat ongeveer 25% van de hokken nog steeds te nat is waardoor de varkens in deze hokken geen schone en droge ligplek hebben. Verzoeker dient voor 1 december 2015 de volgende maatregel te nemen: ervoor zorgen dat de varkens altijd over een schone en droge ligplek kunnen beschikken. De dwangsom bedraagt € 2.500,- voor het niet uitvoeren van de maatregel, tot een maximum van € 7.500,-. De last onder dwangsom is gedurende twee jaar van toepassing.
4. Verzoeker voert aan dat voor het opleggen van een last onder dwangsom als eis geldt dat de sanctie reparatoir moet zijn. In dit geval is daarvan volgens verzoeker geen sprake omdat ten tijde van het primaire besluit voor verweerder reeds vaststond dat op 1 december 2015 niet kon worden voldaan aan de opgelegde last. Uit het rapport van bevindingen van de hercontrole op 2 oktober 2015 volgt namelijk dat het voor verweerder niet duidelijk is waar de oplossing voor de geconstateerde overtreding te vinden is.
Door in weerwil van het plan van aanpak – waarin een voorlopige planning is opgenomen die op zijn vroegst eindigt op 11 november 2016 – verzoeker te gelasten vóór 1 december 2015 ervoor te zorgen dat de varkens altijd over een schone en droge ligplek kunnen beschikken, heeft de sanctie een punitief karakter. Tenminste had de begunstigingstermijn dienen te worden afgestemd op de voorlopige planning. Volgens verzoeker is handhaving in strijd met het beginsel van fair play en evenredigheid. Ook is sprake van concreet zicht op legalisering nu op grond van het plan van aanpak mag worden uitgegaan van het oplossen van het probleem.
Voor het oplossen van het probleem is volgens verzoeker meer tijd nodig. Verzoeker dient in ieder geval in de gelegenheid te worden gesteld het plan van aanpak uit te voeren. Verzoeker heeft zich altijd actief en coöperatief opgesteld, hetgeen al heeft geresulteerd in een verbeterde situatie. Deze situatie wenst verzoeker nog verder te verbeteren.
Verweerder heeft geen rekening gehouden met de omstandigheid dat verzoeker heeft besloten tot het bouwen van een innovatieve stal, welk concept in zekere mate nog experimenteel is. Voorts heeft verweerder er geen rekening mee gehouden dat recentelijk een nieuwe mestronde is aangevangen.
Verzoeker betoogt dat de opgelegde last te absoluut is gesteld. Varkens mesten in de leefruimte waardoor niet kan worden uitgesloten dat ze besmeurd raken met mest. Aan de last kan volgens verzoeker niet worden voldaan.
5. De Wet Dieren luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Artikel 2.1. Dierenmishandeling
1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen.
(…)
Artikel 2.2. Houden van dieren
(…)
8. Het is houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.”
Het Besluit houders van dieren luidt voor zover relevant als volgt:
“Artikel 1.7. Verzorgen van dieren
Degene die een dier houdt, draagt er zorg voor dat een dier:
(…)
d. een toereikende behuizing heeft onder voldoende hygiënische omstandigheden;
(…).
Artikel 2.16. Algemene eisen stalinrichting
Stallen waarin varkens worden gehouden zijn op zodanige wijze ingericht dat de varkens:
a. toegang hebben tot een schone en comfortabele ruimte met een adequate waterafvoer, waar alle varkens tegelijk kunnen liggen;
(…)”