Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2015 in de zaak tussen
Fa. [naam 1], te [plaats], appellante
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
De inspecteur heeft bij deze controle geconstateerd dat op de percelen van appellante dierlijke meststoffen lagen die niet waren ondergewerkt. Op perceel 1 zag hij op het gehele perceel vaste rundermest liggen en tevens runderdrijfmest. Op perceel 2 zag hij vaste rundermest op het gehele perceel. Er waren op beide percelen geen werkzaamheden en er was geen trekker aanwezig. De vaste mest was niet in maximaal 2 opeenvolgende werkgangen ondergewerkt. De drijfmest is niet onmiddellijk in de grond gebracht met sleufjes van maximaal 5 centimeter breed, danwel in één werkgang aangewend danwel intensief met de bodem vermengd.
[naam 3] heeft blijkens het proces-verbaal verklaart dat hij in opdracht van zijn oom 100m3 runderdrijfmest heeft uitgereden en dat de loonwerker de dag ervoor de rundermest op deze percelen heeft uitgereden. Doordat er eerst vaste mest is uitgereden lukte het niet de drijfmest in de grond te brengen.
Verweerder stelt dat er sprake is van een opzettelijk niet-naleven ten aanzien van het niet-emissiearm aanwenden van de mest. Er is sprake van langdurig bestendig beleid. Van een ondernemer mag verwacht worden dat hij zich op de hoogte stelt van de relevante wet- en regelgeving. Uit de verklaringen in het proces-verbaal blijkt dat appellante er bewust voor heeft gekozen drijfmest uit te rijden over – niet ondergewerkte – vaste rundermest, welke een dag eerder door een loonwerker was uitgereden. Vanwege de vaste mest was het niet mogelijk de drijfmest in de grond te brengen, om die reden is de bemester boven de grond gehouden waardoor de drijfmest op de grond terecht kwam. Hieruit volgt dat appellante een loonwerker opdracht heeft gegeven om vaste mest uit te rijden, wetende dat de mest niet ondergewerkt zou worden. Vervolgens heeft appellante [naam 3] opdracht gegeven de runderdrijfmest uit te rijden, wetende dat deze drijfmest niet direct in de grond zou kunnen worden gebracht. Onder deze omstandigheden heeft appellante er welbewust voor gekozen dat op de door haar beheerde- en als subsidiabele grond opgegeven – landbouwgrond overtredingen plaatsvonden. Dat levert de conclusie op dat appellante opzettelijk heeft gehandeld bij de niet-naleving van de randvoorwaarden.