3.2Het tweede lid van artikel 7 van de Waarborgwet 1986 bepaalt dat een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid slechts plaatsvindt, indien de betrokken rechtspersoon aan de volgende eisen voldoet:
a. hij dient in staat te zijn de in het eerste lid bedoelde taken naar behoren te vervullen;
b. de voorwaarden dienen aanwezig te zijn voor een zodanige besluitvorming binnen de rechtspersoon, dat een onafhankelijke vervulling van de in het eerste lid bedoelde taken zoveel mogelijk is gewaarborgd.
4. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat de bezwaren van verzoekster niet zozeer gericht zijn tegen de aanwijzing van WaarborgHolland als waarborginstelling maar vooral zijn gericht tegen het gebruik door WaarborgHolland van dezelfde stempelmerken die voorheen door WPGZ werden gebruikt. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij niet bestrijdt dat WaarborgHolland voldoet aan de eisen van financiële en bedrijfseconomische continuïteit, dat WaarborgHolland in opzet voldoet aan de eisen van deskundigheid en onafhankelijkheid en dat binnen WaarborgHolland voorwaarden aanwezig zijn voor een zodanige besluitvorming dat de onafhankelijke vervulling van de wettelijke taken is gewaarborgd. Dat betekent dat de bezwaren van verzoekster veeleer zien op de aanpassing van de Waarborgregeling bij besluit van 18 mei 2016. Ter zitting heeft verzoekster desgevraagd verklaard dat zij tegen deze aanpassing (nog) geen bezwaar heeft gemaakt.
5. Ook indien aangenomen moet worden dat de aanpassing van de Waarborgregeling bij de behandeling van het bezwaar wordt betrokken, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het voortgezette gebruik door WaarborgHolland van dezelfde stempelmerken die WPGZ voorheen gebruikte in strijd is met (het stelsel van) de Waarborgwet 1986. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat de Waarborgwet 1986 ertoe strekt de gehalten van edelmetalen werken te waarborgen door middel van een keuring van deze werken door waarborginstellingen die door verweerder zijn aangewezen. Niet in geschil is dat WaarborgHolland door verweerder als waarborginstelling is aangewezen en dat zij uitsluitend die stempelmerken afslaat die haar in de (aangepaste) Waarborgregeling zijn toegewezen. Dat deze stempelmerken identiek zijn aan de stempelmerken die voorheen aan WPGZ waren toegewezen, doet aan dat systeem van de Waarborgwet niet af. Anders dan door verzoekster is betoogd moet deze situatie van voortzetting van een ‘oud’ stempelmerk onderscheiden worden van de situatie van toetreding tot de markt van een tweede waarborginstelling waarbij de nieuwe instelling wordt verplicht nieuwe en onderscheidende stempelkenmerken te laten goedkeuren. Destijds, bij de toetreding tot de markt door de tweede instelling was aan de orde dat onderscheid gemaakt moest kunnen worden tussen de twee waarborginstellingen die naast elkaar bevoegd waren edelmetalen werken te keuren. Dit is nu niet aan de orde, aangezien WaarborgHolland zich bedient van andere stempelmerken dan verzoekster.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat door het gebruik van WaarborgHolland van dezelfde stempelmerken die WPGZ voorheen gebruikte verwarring zal ontstaat bij derden over de waarborginstelling die het stempelmerk heeft afgeslagen. Zoals ook verweerder naar voren heeft gebracht is, gelet op intrekking van de aanwijzing van WPGZ en de aanwijzing van WaarborgHolland, zowel voor als vanaf 1 april 2016 sprake van een situatie waarin naast verzoekster slechts één andere waarborginstelling in de Waarborgregeling vastgelegde stempelmerken afslaat.
Verzoekster heeft in dit verband betoogd dat desondanks verwarring kan ontstaan, omdat ten aanzien van de edelmetalen werken waarop geen jaarteken wordt afgeslagen het vrijwel onmogelijk zal zijn te achterhalen of WPGZ dan wel WaarborgHolland de edelmetalen werken heeft gekeurd. In reactie hierop heeft WaarborgHolland naar voren gebracht dat in het verleden, in het kader van de privatisering van de Dienst van de Waarborg, WPGZ ook het gebruik van de stempelmerken van deze overheidsdienst ongewijzigd heeft voortgezet. Deze gang van zaken is desgevraagd door verweerder bevestigd. Gesteld noch gebleken is dat het voortgezette gebruik door WPGZ van het stempelmerk van de Dienst van de Waarborg voor verwarring in de markt heeft gezorgd. Dat thans bij derde-partijen feitelijk verwarring is ontstaan over de herkomst van een door WaarborgHolland afgeslagen stempelmerk is door verzoekster - voor zover gesteld – niet onderbouwd. De omstandigheid dat, zoals verzoekster ter zitting heeft betoogd, het gebruik van het ‘oude’ stempelmerk van WPGZ door WaarborgHolland een verhaalsactie in het geval van een ondeugdelijke keuring mogelijk bemoeilijkt, brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Dit is bovendien geen omstandigheid die de bedrijfsvoering van verzoekster in negatieve zin zal raken, nu dat probleem zich niet zal kunnen voordoen bij stempelmerken afgeslagen door verzoekster.
7. De stelling van verzoekster dat het voortgezet gebruik van de stempelmerken door WaarborgHolland leidt tot een depreciatie van de Nederlandse keur heeft verzoekster niet, althans onvoldoende onderbouwd. Voor zover al aan de door verzoekster bij brief van 29 juni 2016 overgelegde verklaringen betekenis kan worden toegekend, valt uit die verklaringen op te maken dat het als problematisch wordt ervaren indien stempelmerken worden afgeslagen die niet in overeenstemming zijn met de Nederlandse wettelijke regeling. Hiervan is geen sprake, aangezien WaarborgHolland onbetwist op grond van de Waarborgwet 1986 is aangewezen als waarborginstelling en op grond van de Waarborgregeling stempelmerken toegewezen heeft gekregen.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.