ECLI:NL:CBB:2016:327

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 oktober 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
15/822, 15/823, 15/824
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen S&O-verklaring door te late indiening en risico van de aanvrager

In deze zaak hebben de appellanten, Enkhuizer Koekfabriek B.V., WK Koek Bakkerij B.V. en Peijnenburg’s Koekfabrieken B.V., aanvragen ingediend voor een S&O-verklaring voor de periode januari tot en met juni 2015. De aanvragen zijn door verweerder, de minister van Economische Zaken, afgewezen omdat deze te laat waren ingediend. Volgens de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva) moeten aanvragen ten minste één kalendermaand voor de betreffende periode worden ingediend. De appellanten stelden dat zij op 28 november 2014 hun aanvragen digitaal hadden ingediend, maar dat deze in het systeem als conceptaanvraag waren opgeslagen en niet waren verzonden. Na ontdekking van deze situatie hebben zij op 1 juni 2015 opnieuw aanvragen ingediend.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de vraag beoordeeld of de besluiten van verweerder om de aanvragen af te wijzen in rechte stand kunnen houden. Het College concludeert dat de aanvragen op 28 november 2014 niet zijn ontvangen door verweerder, en dat appellanten niet het vertrouwen hebben mogen koesteren dat de aanvragen waren ingediend. De appellanten hadden moeten verifiëren of hun aanvragen daadwerkelijk waren ontvangen, wat zij niet hebben gedaan. Het College oordeelt dat het risico van de niet-ontvangst van de aanvragen voor rekening van de appellanten komt.

De beroepen van de appellanten zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 24 oktober 2016.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummers: 15/822, 15/823 en 15/824
27000
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2016 in de zaken tussen

1.Enkhuizer Koekfabriek B.V., gevestigd te Enkhuizen,

2.WK Koek Bakkerij B.V., gevestigd te Sintjohannesga,

3.Peijnenburg’s Koekfabrieken B.V., gevestigd te Geldrop, samen appellanten,

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ),
en
de
minister van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. J. van Essen).
Procesverloop
Bij besluiten van 19 juni 2015 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van appellanten voor de periode januari tot en met juni 2015 in het kader van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva) afgewezen.
Bij besluiten van 11 september 2015 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van appellanten gegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2016. De gemachtigden van partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht. Aan de zijde van appellanten was voorts aanwezig [naam 3] .
Overwegingen
1. Appellanten hebben op 1 juni 2015 bij verweerder voor de periode januari tot en met juni 2015 aanvragen voor een verklaring voor het verrichten van speur en ontwikkelingswerk (S&O-verklaring) in de zin van de Wva ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat de aanvragen te laat waren ingediend. Op grond van artikel 22, vierde lid, van de Wva moet een aanvraag worden ingediend ten minste één kalendermaand voorafgaande aan de periode waarop de aanvraag betrekking heeft. De aanvragen van appellanten hadden uiterlijk 30 november 2014 bij verweerder ingediend moeten zijn.
3. Appellanten hebben in beroep het volgende aangevoerd. Op woensdag 26 november 2014 heeft de daartoe aangewezen medewerker van appellante onder 1 voor elk van de appellanten een aanvraag voor een S&O-verklaring als bedoeld in de Wva digitaal ingevuld. De medewerker heeft de aanvragen op 28 november 2014 gecontroleerd met de intentie deze daarna te versturen. Tijdens het controleren is er een storing (foutmelding) in beeld verschenen. Nadat de foutmelding was verdwenen, heeft de medewerker op de knop ‘verzenden’ gedrukt. Hierna kwam lange tijd een ‘zandloper’ in beeld. Op een gegeven moment verdween de zandloper en verscheen er een beeld op het scherm. Hierdoor is de medewerker in de veronderstelling geweest dat de aanvragen waren ingediend. In de week van 26 mei 2015 hebben appellanten ontdekt dat hun aanvragen nog in concept in eHerkenning stonden en niet waren verstuurd. Hierover is contact opgenomen met medewerkers van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Op aanraden van een medewerker van de RVO zijn de aanvragen op 1 juni 2015 ‘nogmaals’ ingediend.
4. Verweerder heeft in het verweerschrift uiteengezet dat, als een aanvraag middels het eLoket is ingediend, op het beeldscherm de mededeling verschijnt dat de aanvraag is ontvangen en dat een ontvangstbevestiging per e-mail volgt. Op grond van artikel 4:3a van de Algemene wet bestuursrecht wordt na het ontvangen van een aanvraag in eLoket een ontvangstbevestiging verstuurd naar het door de aanvrager opgegeven e-mailadres. Appellanten hebben op 28 november 2014 geen ontvangstbevestiging ontvangen. Daarnaast kan een aanvrager in ‘Mijn eLoket’ onder ‘Mijn aanvragen’ de status van de aanvragen zien. Wanneer een aanvraag niet is ingediend, wordt de status ‘concept’ vermeld. Appellanten hadden dus bekend kunnen en moeten zijn met het feit dat de aanvragen niet waren ingediend op 28 november 2014. Volgens verweerder is op 28 november 2014 geen sprake geweest van een storing. Wel is het mogelijk dat op die dag het in eLoket drukker is geweest dan normaal omdat aanvragers – in verband met artikel 22, derde lid, van de Wva – hun aanvraag voor de periode vanaf 1 januari 2015 voor 1 december moesten indienen. Hierdoor kan het aanvraagsysteem van verweerder trager zijn geweest maar aanvragen was op de genoemde dag wel steeds mogelijk. Volgens verweerder is er dan ook geen grond om de aanvragen alsnog in behandeling te nemen.
5. Ter beoordeling van het College staat de vraag of de besluiten van verweerder om appellanten voor de eerste helft van 2015 geen S&O-verklaringen te verstrekken wegens een te late indiening van de aanvragen, in rechte stand kunnen houden. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
5.1
Het College stelt vast dat de aanvragen van appellanten van 1 juni 2015 betrekking hebben op de periode januari tot en met juni 2015. Ingevolge artikel 22, vierde lid, van de Wva hadden de aanvragen voor een S&O-verklaring voor deze periode uiterlijk 30 november 2014 bij verweerder ingediend moeten zijn.
5.2
Voor het College staat vast dat de aanvraag die appellanten op 28 november 2014 hebben willen indienen, verweerder als zodanig nooit hebben bereikt. De door appellanten ingevulde gegevens waren opgeslagen in het systeem van verweerder als conceptaanvraag wat niet gelijk te stellen is met een definitieve aanvraag.
5.3
Ten aanzien van het betoog van appellanten dat zij in de veronderstelling verkeerden dat zij aanvragen voor de periode januari tot en met juni 2015 reeds op 28 november 2014 hebben ingediend via het digitale loket van verweerder, is het College van oordeel dat appellanten, gelet op de door hen geschetste gang van zaken bij het controleren van de aanvragen op 28 november 2014, niet het vertrouwen hebben mogen koesteren dat de aanvragen door verweerder waren ontvangen. Niet in geschil is dat de door verweerder genoemde meldingen op het computerscherm niet zijn getoond en dat appellanten ook nadien geen bevestigingen van hun aanvragen via de e-mail of per post van verweerder hebben ontvangen. Appellanten hebben de juiste ontvangst van de aanvragen ook niet gecontroleerd in het eLoket of telefonisch contact opgenomen met verweerder hoewel er daartoe, gezien de foutmeldingen tijdens het controleren van de aanvragen, alle aanleiding bestond.
Van appellanten mocht worden verwacht dat zij verifiëren of de aanvragen waarvan zij meenden dat zij die hadden verstuurd, ook daadwerkelijk zijn ontvangen door verweerder.
Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat het feit dat de elektronische aanvragen op 28 november 2014 door verweerder niet zijn ontvangen, voor risico van appellanten komt. De omstandigheid dat appellanten erop hebben vertrouwd dat zij de aanvragen tijdig hebben ingediend, maakt het voorgaande niet anders.
5.4
Over het betoog van appellanten dat het niet ‘doorkomen’ van de aanvraag bij verweerder mogelijk het gevolg was van een storing van het computersysteem van verweerder op 28 november 2014, waardoor appellanten de aanvragen niet hebben kunnen indienen, overweegt het College het volgende. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd betwist dat het systeem van het digitale loket op die dag storingen had. Er zijn geen meldingen van storingen door het systeem ontvangen. Uit het overzicht van alle aanvragen voor een S&O-verklaring die verweerder in de maand november 2014 heeft ontvangen, blijkt geen gaat tussen de aanvragen die vanaf 26 november 2011 door verweerder zijn ontvangen. Op 28 november 2014 blijkt juist een groot aantal aanvragen bij verweerder te zijn ingediend. Deze beroepsgrond faalt.
6. Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, in aanwezigheid van
mr. A. Graefe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2016.
w.g. H.A.B. van Dorst-Tatomir w.g. A. Graefe
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan beroep in cassatie instellen ter zake van schending van de artikelen 1 en 2 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen met betrekking tot het bepaalde omtrent de begrippen 'inhoudingsplichtige', 'aangiftetijdvak', 'loon', 'onderneming', 'fiscale eenheid' en 'werknemer' (artikel 30, derde lid, Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen).