ECLI:NL:CBB:2016:334

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 oktober 2016
Publicatiedatum
3 november 2016
Zaaknummer
15/9
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Energie-investeringsaftrek voor koel- en vriesinstallatie op basis van HFK-houdend koudemiddel

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Real Activa B.V. en de minister van Economische Zaken over de afwijzing van een aanvraag voor een Energie-investeringsaftrek (EIA-verklaring). De aanvraag werd afgewezen omdat de installatie niet voldeed aan de voorwaarden van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001. Real Activa B.V. had in 2014 geïnvesteerd in een energiezuinige koel- en vriesinstallatie, maar de minister stelde dat de installatie een HFK-houdend koudemiddel bevatte, wat in strijd is met de eisen voor de EIA-verklaring.

Het College heeft vastgesteld dat de installatie, bestaande uit een vriesinstallatie en een koelinstallatie, als één samenstel van voorzieningen moet worden beschouwd. Aangezien het koelgedeelte een HFK-houdend koudemiddel gebruikte, kwam de gehele installatie niet in aanmerking voor de EIA-verklaring. De appellante voerde aan dat de investering in het vriesgedeelte op zichzelf in aanmerking zou moeten komen, maar het College oordeelde dat de installatie als geheel beoordeeld moest worden.

De uitspraak benadrukt dat de wettelijke voorwaarden voor de EIA-verklaring strikt zijn en dat de aanwezigheid van een HFK-houdend koudemiddel in de installatie leidt tot de afwijzing van de aanvraag. Het College verklaarde het beroep van Real Activa B.V. ongegrond en bevestigde de beslissing van de minister. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/9
27654

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2016 in de zaak tussen

Real Activa B.V., te Enschede, appellante

(gemachtigde: [naam 1] )
en

de minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Cromheecke).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten geen verklaring Energie-investeringsaftrek (EIA-verklaring) als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 af te geven voor het door appellante gemelde bedrijfsmiddel: energiezuinige koel- en/of vriesinstallatie (code 220212 van de Energielijst 2014).
Bij besluit van 24 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2016. De gemachtigden van partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht. Aan de zijde van verweerder is tevens verschenen [naam 2] .

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante produceert ijs. In 2014 heeft zij geïnvesteerd in een vriesinstallatie. Blijkens de opdrachtbevestiging bestaat de vriesinstallatie uit de volgende hoofdcomponenten: Luchtkoeler in de cel met een capaciteit van 80kW bij een temperatuurverschil van 7K tussen luchtintrede en verdampingstemperatuur, twee Bitzer compressor CO2-subkritisch 4TSL-20K (1x frequentiegeregeld), een Cascade condensor ALFA LAVAL platenwisselaar aangesloten op de beschikbare koelinstallatie alsmede een schakelkast (technische ruimte), bekabeling, elektronische regeling voor het expansieventiel en elektronische compressorcondensorregeling.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van appellante voor een EIA-verklaring afgewezen omdat niet wordt voldaan aan de eisen van code 220212 van de Energielijst 2014. Uit de door appellante verstrekte gegevens blijkt dat er in deze installatie sprake is van een condensor in de vorm van een Alfa-Laval warmtewisselaar. Deze condensor voert zijn warmte af met behulp van een andere koelinstallatie met R507 als koudemiddel. Ingevolge artikel 1B, lid 1.2.J.2 van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 komt een koel- en/of vriesinstallatie waarbij in het samenstel van voorzieningen een HFK-houdend koudemiddel wordt toegepast niet in aanmerking voor Energie-investeringsaftrek. Ook voldoet de warmtewisselaar in de gemelde installatie niet aan de eisen omdat hij niet luchtgekoeld, niet watergekoeld en geen verdampingscondensor is.
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, door op het bestaande koelsysteem een vriesinstallatie aan te sluiten, er sprake is van één koel-/vriesinstallatie. Er is sprake van één samenstel van voorzieningen. Onder een samenstel van voorzieningen wordt verstaan: alle aanwezige middelen die onderling met elkaar zijn verbonden voor het koelen en/of vriezen van ruimten en processen. Bovendien realiseren beide onderdelen van de installatie gezamenlijk de beoogde temperatuur in het vriesgedeelte.
2.2
Appellante heeft in beroep aangevoerd dat bij toepassing van CO2 als koudedrager, het koudenet in aanmerking komt voor energie-investeringsaftrek. CO2 kan naast koudedrager ook als koudemiddel worden toegepast. Hieruit valt op te maken dat het de intentie van de regeling is dat de mogelijkheid van energie besparen door middel van de koudemiddel wordt beloond. In de installatie wordt met betrekking tot de ruimtekoeling een halogeenvrij koudemiddel (CO2) gebruikt. De kosten voor de vriesinstallatie ter hoogte van € 60.000 komen – volgens appellante in aanmerking voor energie-investeringsaftrek. Uitzondering zijn eventueel de kosten voor de cascadecondensor (€ 3000,-) die gevoed wordt door een HFK-houdend koudemiddel. De afvoer van de condensorwarmte gebeurt middels een andere koelinstallatie die buiten de aanvraag is gehouden.
3.1
Ingevolge artikel 3.42, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) wordt, indien in een kalenderjaar in een onderneming die de ondernemer voor eigen rekening drijft, wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen met betrekking waartoe op een door de ondernemer gedaan verzoek door verweerder is verklaard dat sprake is van energie-investeringen, en de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, een in het derde lid aangewezen percentage van het bedrag aan energie-investeringen ten laste gebracht van de winst over dat jaar (energie-investeringsaftrek).
Ingevolge artikel 3.42, tweede lid, van de Wet IB zijn energie-investeringen investeringen die door de minister van Financiën in overeenstemming met verweerder en na overleg met de minister van Infrastructuur en Milieu bij ministeriële regeling zijn aangewezen als investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie.
3.2
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 (Uitvoeringsregeling) zijn - voor zover relevant - als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de Wet IB aangewezen, investeringen in bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan, opgenomen in bijlage 1 van deze regeling.
In Bijlage I van de Uitvoeringsregeling worden onder artikel 1, aanhef en onder B, punt 1.2, onder J, sub 1, als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, Wet IB aangemerkt een energiezuinige koel- en/of vriesinstallatie voor het koelen en/of vriezen van ruimten of processen tot maximaal + 16 °C, en bestaande uit:
• ten minste één frequentiegeregelde compressor;
• een luchtgekoelde, watergekoelde of verdampingscondensor, ontworpen op maximaal 10 K temperatuurverschil tussen condensatietemperatuur en omgevingstemperatuur, met een specifiek opgenomen vermogen van de condensor van maximaal 14 W per kW condensorvermogen;
• een weersafhankelijke regeling van de condensatiedruk tot + 13 °C buitenluchttemperatuur;
• een elektronische expansieregeling (bij een direct expansiesysteem);
• verdamper.
Hierbij geldt ingevolge sub 2 van voornoemd artikel dat:
• koelmeubels en koeltunnels niet voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komen;
• voor een systeem waarbij het koudemiddel niet condenseert onder ontwerpcondities de gaskoeler ontworpen dient te zijn op een temperatuurverschil tussen gaskoeleruittredetemperatuur en buitenluchttemperatuur van maximaal 3 K;
• het specifiek opgenomen vermogen van de condensor de som is van het totaal opgenomen vermogen van de ventilatoren en/of pompen, gedeeld door het condensorvermogen bij een temperatuurverschil van 15 K tussen condensatietemperatuur en omgevingstemperatuur;
• de omgevingstemperatuur bij de luchtgekoelde condensor de drogeboltemperatuur van de buitenlucht is, bij de verdampingscondensor dat de natteboltemperatuur van de buitenlucht is en bij de watergekoelde condensor dat de wateraanvoertemperatuur is. Het maximale temperatuurverschil van 10 K tussen condensatie- en buitenluchttemperatuur geldt voor een buitenluchttemperatuur van + 13 °C en hoger;
• een koel- en/of vriesinstallatie op basis van een halogeenvrij koudemiddel voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt, uitgezonderd de installatiedelen die geen halogeenvrij koudemiddel bevatten;
• indien CO2 als koudedrager wordt gebruikt het koudenet ook in aanmerking komt;
• een koel- en/of vriesinstallatie waarbij in het samenstel van voorzieningen een HFK-houdend koudemiddel wordt toegepast, niet in aanmerking komt voor Energie-investeringsaftrek. Onder samenstel van voorzieningen wordt verstaan alle aanwezige middelen die onderling met elkaar verbonden zijn voor het koelen en/of vriezen van ruimten of processen.
In de door verweerder uitgegeven brochure Energielijst 2014 is het bedrijfsmiddel vermeld onder de code 220212.
4. Aan de orde is de vraag of verweerder de aanvraag van appellante voor een EIA-verklaring terecht heeft afgewezen.
4.1
Het College begrijpt artikel 1B, lid 1.2.J van bijlage 1 van de Uitvoeringsregeling, zoals het College eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 december 2015, ECLI:NL:CBB:2015:414), als volgt. Als in een koel- en/of vriesinstallatie een halogeenvrij koudemiddel wordt toegepast, komen de installatiedelen die het halogeenvrij koudemiddel bevatten in aanmerking voor energie-investeringsaftrek (artikel 1B, lid 1.2.J., onder 2, vijfde bullet). Als in het samenstel van voorzieningen van de koel- en/of vriesinstallatie (ook) een HFK-houdend koudemiddel wordt toegepast, komt de gehele installatie niet in aanmerking voor energie-investeringsaftrek (artikel 1B, lid 1.2.J., onder 2, zevende bullet) .
4.2
Niet in geschil is dat het vriesgedeelte van de installatie van appellante – waarin een halogeenvrij koudemiddel wordt toegepast – niet zonder het koelgedeelte kan functioneren. Het koeldeel is nodig om de warmte af te voeren. Naar het oordeel van het College heeft verweerder daarom terecht de gehele installatie als samenstel van voorzieningen zoals bedoeld in artikel 1B, lid 1.2.J., onder 2, van bijlage 1 van de Uitvoeringsregeling aangemerkt. Aangezien vaststaat dat in het koelgedeelte van de installatie een HFK-houdend koudemiddel wordt toegepast, komt gelet op het bepaalde in artikel 1B, lid 1.2.J., onder 2, zevende bullet, van de Uitvoeringsregeling deze installatie niet in aanmerking voor energie-investeringsaftrek. Verweerder heeft de aanvraag van appellante voor een EIA-verklaring voor het vriesgedeelte van de installatie dan ook terecht afgewezen.
4.3
Het College overweegt dat voor zover appellante nog heeft betoogd dat alleen het vriesgedeelte in aanmerking had kunnen worden genomen, voor een EIA-verklaring, verweerder terecht heeft opgemerkt dat die installatie dan niet beschikt over de in artikel 1B, lid 1.2.J, onder 1, van bijlage 1 van de Uitvoeringsregeling genoemde condensor, zodat verweerder de aanvraag voor een dergelijke EIA-verklaring dan ook om die reden reeds had moeten afwijzen.
4.4
Dat de energiebesparende investering van appellante in het vriesgedeelte aan de doelstelling van de EIA voldoet, vormt naar het oordeel van het College geen grond het beroep gegrond te verklaren. De investering voldoet immers niet aan een voor het afgeven van een EIA-verklaring noodzakelijke voorwaarde. Verweerder was op grond van de wettelijke regeling gehouden de EIA-verklaring te weigeren. Voor een belangenafweging is in dit geval geen plaats.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep van appellante ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, in aanwezigheid van
mr. A. Graefe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2016.
w.g. H.A.B. van Dorst-Tatomir w.g. A. Graefe