ECLI:NL:CBB:2016:345

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
9 november 2016
Zaaknummer
16/844
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.R. Eggeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering invoer van schedels en hoorns van rammen en runderen uit Nigeria

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 november 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van Timmer-Gems B.V. en Gaston Schul Rotterdam B.V. tegen de staatssecretaris van Economische Zaken. De verzoeksters hadden bezwaar gemaakt tegen de weigering van de invoer van een container met schedels en hoorns van rammen en runderen uit Nigeria, die bestemd waren voor woningdecoratie. De weigering was gebaseerd op het ontbreken van een geldig veterinair gezondheidscertificaat, zoals vereist onder Verordening 142/2011/EG. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek, aangezien de goederen vernietigd zouden worden als ze niet voor een bepaalde datum werden uitgevoerd.

De voorzieningenrechter overwoog dat de producten als dierlijke preparaten moesten worden aangemerkt en dat de regelgeving omtrent veterinaire controles van toepassing was. De rechter concludeerde dat het door de verzoeksters overgelegde gezondheidscertificaat niet voldeed aan de eisen, maar dat er voldoende aanwijzingen waren dat de ondertekening van het certificaat door een bevoegde dierenarts in Nigeria had plaatsgevonden. Daarom werd het primaire besluit geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van de verzoeksters. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeksters.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/844
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 november 2016 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

Timmer-Gems B.V. (verzoekster 1) te Oss en

Gaston Schul Rotterdam B.V.(verzoekster 2) te Rotterdam,
(gemachtigde: mr. drs. N. Wouters),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L.C.M. Harteveld-van den Bosch).

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2016 (primair besluit) heeft verweerder de invoer in de Europese Unie (EU) vanuit Nigeria van een container met schedels en hoorns van rammen en runderen, bestemd voor woningdecoratie, geweigerd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat bij de documentencontrole is gebleken dat er geen geldig veterinair gezondheidscertificaat als bedoeld in Verordening 142/2011/EG is overgelegd omdat niet kan worden vastgesteld dat het overgelegde gezondheidscertificaat is ondertekend door een daartoe bevoegde dierenarts.
Verzoeksters hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Verzoeksters hebben tevens de voorzieningenrechter van het College verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 19 september 2016 te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar, of die voorziening te treffen die de voorzieningenrechter juist acht, met veroordeling van verweerder in de proceskosten en de griffierechten.
Verweerder heeft, desgevraagd, een schriftelijke reactie op dat verzoek gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2016. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 16/810. De gemachtigden van partijen zijn verschenen. Namens verzoeksters is verder nog verschenen mr T. Roelofs. Namens verweerder is verder nog verschenen drs. M.A. Millan, drs. C.M. Valk, drs. R. Gerlofsma. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
1.3.
Het primaire besluit is mede gebaseerd op de Regeling veterinairrechtelijke voorschriften handel dierlijke producten (Regeling) die zijn grondslag vindt in de artikelen 10 en 11 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Ingevolge de bij de Awb behorende bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak is het College bevoegd om te oordelen over een beroep tegen een besluit op grond van deze wet. Uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb volgt vervolgens dat de voorzieningenrechter van het College bevoegd is om over de verzoeken te oordelen.
1.4.
Verzoekster 1, een groothandel in onder andere woningdecoraties, is eigenaar van de producten in de container. Verzoekster 2 is een transportbedrijf die, als douane-expediteur, in opdracht van verzoekster 1, handelingen heeft verricht ten behoeve van het transport van de container met de in geding zijnde producten naar de EU en het in het vrije verkeer brengen van deze producten. In de lijn van zijn eerdere uitspraak van 17 november 2015, ECLI:NL:CBB:2015:391, waarnaar hierbij kortheidshalve wordt verwezen, is de voorzieningenrechter in dit geding van oordeel dat beide verzoeksters als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten worden aangemerkt.
1.5.
Met betrekking tot het gestelde spoedeisend belang overweegt de voorzieningenrechter dat, als waarop verzoekster 1 heeft gewezen, in het primaire besluit is vermeld dat de goederen vernietigd zullen worden als ze niet uiterlijk op 18 november 2016 zijn uitgevoerd of afgevoerd en dat de zogenoemde demuragekosten, de kosten voor de opslag van de container, oplopen, zodat om al die redenen een beslissing op het tegen dat besluit gemaakte bezwaar niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter acht daarom een voldoende spoedeisend belang voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek aanwezig.
1.6.
De belangenafweging in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure kan tot de uitkomst leiden dat een voorlopige voorziening wordt getroffen, reeds omdat het besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatig is. Het treffen van een voorziening op deze grond zal slechts dan aan de orde zijn als zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is. Als zo’n situatie zich niet voordoet, komt het verzoek niettemin voor toewijzing in aanmerking wanneer de voorzieningenrechter van oordeel is dat de belangen van verzoeksters bij toewijzing van het verzoek dermate zwaarwegend zijn dat deze dienen te prevaleren boven de met een ongewijzigde uitvoering van het bestreden besluit, hier het primaire besluit, gediende belangen.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende, in dit geding van belang zijnde, feiten en omstandigheden.
2.1.
De in geding zijnde container, met containernummer CLHU3713270 en GDB-nummer 16058829, is vanuit Lagos, Nigeria verscheept naar Rotterdam, waar hij op 2 april 2016 is aangekomen.
2.2.
Verzoeksters hebben met betrekking tot deze container met ramschedels en -hoorns en koeienschedels en -hoorns, voor zover thans van belang, de volgende documenten overgelegd:
  • Een Chapter 6(A) Health Certificate, gedateerd 22 februari 2016, zonder naamsvermelding ondertekend en voorzien van een stempel met de navolgende tekst: ‘VETERINARY OFFICER-IN-CHARGE LAGOS STATE GOVERNMENT MINISTRY OF AGRICULTURE & COOPERATIVE VETERINARY SERVICES DEPARTMENT ANIMAL HOSPITAL AGEGE LAGOS NIGERIA’. In het certificaat is vermeld dat de schedels en hoorns ‘have been immersed in boiled water for an appropriatie time so as to ensure that any matter other than bone, horns, hooves, claws, antlers or teeth is removed, and have been desinfected with a product authorized by the competent authority, in particular with hydrogen Peroxide where parts consisting of bone are concerned.’
  • Vier documenten genaamd ‘Handelspapier’, gedateerd 22 februari 2016, zonder naamsvermelding ondertekend en voorzien een stempel als hiervoor voormeld. Daarin is, in het Engels en in het Duits, vermeld dat de producten afkomstig zijn van dieren die in een slachthuis zijn geslacht en voorafgaand aan het drogen gedurende een uur zijn verhit tot ten minste tachtig graden Celsius.
  • Een ‘certificate of health and inspection’, gedateerd 22 februari 2016, zonder naamsvermelding ondertekend en voorzien van een stempel als hiervoor vermeld.
2.3.
Verweerder heeft verzoekster 2 met een aanhoudingsbericht dd. 10 augustus 2016, bericht dat de D niet conform is, onder andere omdat op het gezondheidscertificaat de naam van de inspecteur niet is vermeld. Verweerder heeft verzoekster 2 verzocht om een nieuw origineel certificaat of een originele aanvullende verklaring, afgegeven door de bevoegde autoriteit, betreffende de in het aanhoudingsbericht genoemde omissies.
2.4.
Verzoekster heeft een aanvullende verklaring ingediend die op 23 augustus 2016 door verweerder is ontvangen, waarin, voor zover thans van belang, in het Engels is vermeld dat
dr. Macaulay R.M. Chief Veterinary Officer at Lagos State Government – Ministry of Agriculture, verklaart dat hij de in geding zijnde goederen heeft gekeurd en dat hij het Health Certificate heeft ondertekend en gestempeld. De verklaring van 23 augustus 2016 is ondertekend en voorzien van een stempel met de naam van dr. Macaulay.
2.5.
Verweerder heeft vervolgens verzoekster 2 met een aanhoudingsbericht, gedateerd
26 augustus 2016, bericht dat de D niet conform is, dat de authenticiteit van het aanvullende certificaat en de aanvullende verklaring niet is gewaarborgd en dat de partij moet worden aangeboden op het keurpunt voor weigering. Daaraan is ten grondslag gelegd dat een ambtenaar van de belastingdienst/douane, als vermeld in een door hem op ambtseed opgemaakt en ondertekend relaas van bevinding, gedateerd 29 augustus 2019, na vergelijking van vier identieke handtekeningen op het certificaat van 22 februari 2016, met de handtekening op de aanvullende verklaring van 23 augustus 2016, welke handtekeningen blijkens laatst vermelde verklaring afkomstig zijn van Dr. R.M. Macaulay, niet met elkaar overeenkomen. De betreffende ambtenaar heeft in zijn relaas geconcludeerd dat “gezien de totaal verschillende geplaatste handtekeningen het gezondheidscertificaat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet is afgegeven, gestempeld en ondertekend door Dr. R.M. Macaulay.” Verweerder heeft deze conclusie tot de zijne gemaakt.
2.6.
Met een bericht van 31 augustus 2016 heeft verweerder aan verzoekster 2 zijn voornemen tot weigering van de container voor invoer in de EU bekend gemaakt. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de authenticiteit van het gezondheidscertificaat en de aanvullende verklaring niet kan worden gewaarborgd. Verzoekster 1 heeft op 1 en 5 september 2016 een zienswijze ingediend en dit standpunt van verweerder betwist. Verzoekster heeft daarbij aangegeven dat dr. Macaulay de authenticiteit van de stukken kan bevestigen.
2.7.
Verweerder heeft met een aan verzoekster 2 gerichte brief van 16 september 2016 gereageerd op de door verzoekster 1 ingediende zienswijzen. In die brief is vermeld dat de handtekeningen op het gezondheidscertificaat niet overeenkomen met de handtekeningen op de aanvullende verklaringen. Daardoor is het volgens verweerder, anders dan op grond van de van toepassing zijnde regelgeving is vereist, niet mogelijk om het verband te leggen tussen het certificaat en de certificerend ambtenaar.
2.8.
Bij besluit van 19 september 2016 is de partij definitief geweigerd voor invoer in de EU. Bij brief van 28 september 2016 heeft verzoekster een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Bij het bezwaarschrift is gevoegd een ‘official veterinairian statement’, gedateerd 27 september 2016, waarin in het Engels, samengevat, is vermeld dat dr. Macaulay de inspectie heeft gedaan en een andere officiële dierenarts het gezondheidscertificaat in mandaat heeft ondertekend en daarbij abusievelijk niet heeft vermeld dat hij dat namens dr. Macaulay heeft gedaan.
3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3.1.
In dit geding is de volgende wet- en regelgeving van belang.
Richtlijn 97/78/EGvan de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht
Artikel 1
1. De lidstaten verrichten de veterinaire controles voor producten uit derde landen die op een van de in bijlage I vermelde grondgebieden worden binnengebracht, overeenkomstig het bepaalde in deze richtlijn en in Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (..)
Artikel 7
1. Elke voor invoer op een van de in bijlage I vermelde grondgebieden bestemde partij gaat vergezeld van de originele exemplaren van de krachtens de veterinaire wetgeving vereiste veterinaire certificaten, veterinaire documenten of andere documenten. Deze originele exemplaren blijven in de grensinspectiepost.
(..)
Bijlage I : De in artikel 1 bedoelde grondgebieden (..)
19. Het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden in Europa. (..)
Verordening (EG) nr. 1069/2009van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009
tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (Verordening 1069/2009)
Artikel 3 Definities
In deze verordening wordt verstaan onder:
1. „dierlijke bijproducten”: dode dieren of delen van dieren, producten van dierlijke oorsprong of andere producten die uit dieren zijn verkregen en die niet voor menselijke consumptie bestemd zijn, (..);
(..)
14. „in de handel brengen”: een handeling die tot doel heeft dierlijke bijproducten of daarvan afgeleide producten aan een derde in de Gemeenschap te verkopen, of enige andere vorm van levering aan een derde in de Gemeenschap, al dan niet tegen betaling, of van opslag met het oog op levering aan een derde in de Gemeenschap;
(..)
Verordening (EU) Nr. 142/2011van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van
Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad
tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn 97/78/EG (Verordening 142/2011)
(..) Overwegende hetgeen volgt:
(5) Verordening (EG) nr. 1069/2009 is van toepassing op dierlijke bijproducten voor de vervaardiging van jachttrofeeën. De vervaardiging van dergelijke trofeeën en de preparatie van dieren en delen van dieren met andere methoden, zoals plastinatie, dienen onder dusdanige voorwaarden te gebeuren dat geen risico's voor de gezondheid van mens en dier worden overgedragen.
(..)
Bijlage XIII hoofdstuk VI
Specifieke eisen inzake jachttrofeeën en andere preparaten van dieren
(..)
B. Veilige bevoorrading
Jachttrofeeën en andere dierpreparaten waarvan de dierlijke bijproducten met het oog op de preparatie een behandeling hebben ondergaan of die aangeboden worden in een toestand die geen gevaar oplevert voor de gezondheid, mogen in de handel worden gebracht, op voorwaarde dat zij afkomstig zijn van:
a) andere soorten dan hoefdieren, vogels en dieren van de biologische klasse van de insecten of spinachtigen, en
b) dieren afkomstig uit een gebied waarvoor geen beperkingen gelden omdat er een ernstige overdraagbare ziekte voorkomt waarvoor de dieren van de betrokken soorten vatbaar zijn.
C. Veilige behandeling
1. Jachttrofeeën of andere dierpreparaten waarvan de dierlijke bijproducten met het oog op de preparatie een behandeling hebben ondergaan of die aangeboden worden in een toestand die geen gevaar oplevert voor de gezondheid, mogen in de handel worden gebracht, op voorwaarde dat:
a) zij afkomstig zijn van hoefdieren of vogels die een volledige taxidermische behandeling hebben ondergaan waardoor zij bij omgevingstemperatuur kunnen worden bewaard;
b) het gaat om opgezette hoefdieren of vogels of opgezette delen van deze dieren;
c) zij een anatomische preparatie hebben ondergaan zoals plastinatie, of
d) het gaat om dieren van de biologische klasse van insecten of spinachtigen die een behandeling hebben ondergaan, zoals een droogprocedé, om de overdracht van op mens of dier overdraagbare ziekten te voorkomen.
2. Jachttrofeeën of andere preparaten, met uitzondering van de onder B en onder C, punt 1, bedoelde jachttrofeeën en dierpreparaten, die afkomstig zijn van dieren van oorsprong uit een gebied waarvoor beperkingen gelden omdat er een ernstige overdraagbare ziekte voorkomt waarvoor dieren van de betrokken soort vatbaar zijn, mogen in de handel worden gebracht, op voorwaarde dat:
a) als het gaat om jachttrofeeën of andere preparaten die uitsluitend bestaan uit beenderen, horens, hoeven, klauwen, geweien en tanden,
i) zij zo lang in kokend water zijn gedompeld dat alle andere stoffen dan beenderen, hoorn, hoeven, klauwen, geweien en tanden verwijderd zijn;
ii) de delen die uit been bestaan, zijn ontsmet met een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd product, met name waterstofperoxide;
iii) zij onmiddellijk na de behandeling, zonder in contact te zijn gekomen met andere producten van dierlijke oorsprong waardoor zij zouden kunnen worden verontreinigd, verpakt zijn in individuele, doorzichtige en gesloten verpakkingen om verontreiniging achteraf te voorkomen, en
iv) zij vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat waarin wordt bevestigd dat aan de punten i), ii) en iii) is voldaan; (..)
Bijlage XIV, hoofdstuk IIspecifieke eisen inzake de invoer in en doorvoer door de Unie van dierlijke bijproducten en afgeleide producten voor een ander gebruik dan in de voederketen van landbouwhuisdieren met uitzondering van pelsdieren
(..)
Afdeling 5 Invoer van jachttrofeeën en andere dierpreparaten
De volgende eisen zijn van toepassing op de invoer van jachttrofeeën en andere dierpreparaten:
1. Jachttrofeeën en andere dierpreparaten die voldoen aan de voorwaarden als bedoeld in bijlage XIII, hoofdstuk VI, onder B en onder C, punt 1, mogen zonder beperkingen ingevoerd worden.
2. Behandelde, uitsluitend uit beenderen, horens, hoeven, klauwen, geweien, tanden of huiden bestaande jachttrofeeën en andere preparaten van vogels en hoefdieren afkomstig uit derde landen mogen ingevoerd worden als zij voldoen aan de voorschriften van bijlage XIII, hoofdstuk VI, onder C, punt 1, onder a), en punt 2, onder a) i), ii) en iii), en b) i) en ii).
(..)
3. Jachttrofeeën en andere preparaten van vogels en hoefdieren, die enkel en alleen bestaan uit volledige anatomische delen die geen enkele behandeling hebben ondergaan, mogen ingevoerd worden als:
a) zij afkomstig zijn van dieren van oorsprong uit een gebied waarvoor geen beperkingen gelden omdat er een ernstige overdraagbare ziekte voorkomt waarvoor de dieren van de betrokken soorten vatbaar zijn;
b) zij zonder in contact te komen met andere producten van dierlijke oorsprong waardoor zij kunnen worden besmet, zijn verpakt in individuele, doorzichtige, gesloten verpakkingen, om elke besmetting achteraf te voorkomen.
Bijlage XVmodellen van gezondheidscertificaten
De modellen van gezondheidscertificaten in deze bijlage zijn van toepassing op de invoer uit derde landen en de doorvoer door de Europese Unie van de in die modellen genoemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten.
(..)
HOOFDSTUK 6 (A)
Gezondheidscertificaat
Voor behandelde jachttrofeeën en andere preparaten van vogels en hoefdieren die uitsluitend uit beenderen, horens, hoeven, klauwen, geweien, tanden of huiden bestaan, bestemd voor verzending naar of doorvoer door de Europese Unie (..)
De Regeling veterinairrechtelijke voorschriften handel dierlijke producten(Regeling)
Aanhef: (..)
Gelet op: (..) - richtlijn nr. 97/78/EG van de Raad van de Europese Unie van 18
december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (PbEG L 24); (..) Gelet op de artikelen 10 en 11 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, (..) Besluit: (..)
Artikel 2.2.1
Het is verboden dierlijke bijproducten en afgeleide producten als bedoeld in artikel 3, onderdelen 1 en 2, van verordening (EG) nr. 1069/2009:
a. in Nederland te brengen vanuit een lidstaat;
b. in Nederland te brengen vanuit een derde land;
c. buiten Nederland te brengen.
Artikel 2.2.2
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2.1, is niet van toepassing op dierlijke bijproducten en afgeleide producten ten aanzien waarvan is voldaan aan titel II, hoofdstuk II en III van verordening (EG) 1069/2009, alsmede aan de krachtens de artikelen 40, 42 en artikel 43, derde lid van die verordening vastgestelde uitvoeringsmaatregelen van de Europese Unie.
Artikel 3.2.2.3
1 Ingeval op grond van een communautaire maatregel is vereist dat het product vergezeld gaat van een veterinair certificaat of een gelijksoortig document, wordt dit certificaat, onderscheidenlijk document bij aankomst op de grensinspectiepost aan de keuringsdierenarts overgelegd.
2 Het certificaat of het document is in overeenstemming met de desbetreffende communautaire maatregel opgesteld, afgegeven, volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend.
3.2.
In dit geding is eerst de vraag aan de orde of is vereist dat de in geding zijnde producten vergezeld gaan van een veterinair certificaat of een gelijksoortig document, als bedoeld in artikel 3.2.2.3 van de Regeling, te weten een gezondheidscertificaat als vermeld hoofdstuk 6(A) van Bijlage XV van Verordening 142/2011.
3.3.
Volgens verweerder moet deze vraag bevestigend worden beantwoord omdat de in geding zijnde dierlijke producten jachttrofeeën of preparaten zijn in de zin van Bijlage XIV, hoofdstuk II, Afdeling 5, tweede lid, van Verordening 142/2011 (Afdeling 5, tweede lid) die vergezeld moeten gaan van een gezondheidscertificaat volgens het model van Bijlage XV van Verordening 142/2011, hoofdstuk 6(A).
3.4.
Volgens verzoeksters zijn de in geding zijnde producten jachttrofeeën of preparaten in de zin van Bijlage XIV, hoofdstuk II, Afdeling 5, eerste lid, van Verordening 142/2011 (Afdeling 5, eerste lid) waarvoor geen gezondheidscertificaat is vereist. De in geding zijnde producten voldoen aan Bijlage XIII, hoofdstuk VI, onder B en onder C, punt 1, van Verordening 142/2011. Gelet hierop heeft verweerder de toelating van deze producten ten onrechte geweigerd op de grond dat geen (rechtsgeldig) gezondheidscertificaat is overgelegd. Subsidiair stellen zij zich, kort gezegd, op het standpunt dat het door hen overgelegde gezondheidscertificaat toereikend is voor de documentencontrole.
3.5.
Tussen partijen staat vast, en ook de voorzieningenrechter gaat daar in dit geding vanuit, dat de in geding zijnde producten moeten worden aangemerkt als dierlijke preparaten van hoefdieren afkomstig uit derde landen die een behandeling hebben ondergaan. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat, omdat de producten afkomstig zijn uit een derde land, Afdeling 5, tweede lid, op deze producten van toepassing is. De voorzieningenrechter volgt verzoeksters niet in hun andersluidende standpunt omdat Afdeling 5, eerste lid, blijkens de tekst daarvan, anders dan Afdeling 5, tweede lid, geen betrekking heeft op producten, als in dit geding aan de orde, die afkomstig zijn uit derde landen. De ter zitting uitgebreid aan de orde gestelde vraag of de producten voldoen aan het bepaalde in Bijlage XIII, hoofdstuk VI, onder C, punt 1, van Verordening 142/2011, behoeft daarom geen verdere bespreking.
3.6.
Uit Afdeling 5, tweede lid, volgt dat voor invoer in de EU de producten een behandeling moeten hebben ondergaan die is voorgeschreven in Bijlage XIII, hoofdstuk VI, onder C, punt 2 onder a sub i tot en met iii. De behandelingen die de producten hebben ondergaan zijn beschreven in de hiervoor onder 2.2 aangehaalde stukken. Hoewel verweerder ter zitting de vraag aan de orde heeft gesteld of het water waarin de producten voorafgaand aan het drogen zijn gekookt wel voldoende was verhit, omdat in de overgelegde gezondheidscertificaten en/of handelspapieren een temperatuur van ten minste tachtig graden Celsius wordt genoemd, heeft verweerder ter zitting desgevraagd verklaard dat de partij uit Nigeria in de EU zou zijn toegelaten als de ondertekening van het gezondheidscertificaat in orde zou zijn geweest. Hieruit leidt de voorzieningenrechter af dat tussen partijen niet in geschil is dat de in geding zijnde producten voldoen aan de voorwaarden van Afdeling 5, tweede lid.
3.7.
De voorzieningenrechter overweegt dat de tekst van Afdeling 5, tweede lid niet zonder meer steun biedt voor het standpunt van verweerder dat op grond van een communautaire maatregel is vereist dat de in geding zijnde producten vergezeld moeten gaan van een veterinair certificaat of een gelijksoortig document. In Afdeling 5, tweede lid, is niet vermeld dat een gezondheidscertificaat is vereist, noch wordt daarin verwezen naar bijlage XIII, hoofdstuk VI, onder C, punt 2, onder a) iv) waarin het vereiste van een gezondheidscertificaat is opgenomen. Echter, nu Bijlage XV van Verordening 142/2011, modellen van gezondheidscertificaten bevat die van toepassing zijn op de invoer uit derde landen en de doorvoer door de Europese Unie van de in die modellen genoemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten, en hoofdstuk 6(A) van die bijlage een model bevat van een gezondheidscertificaat voor behandelde jachttrofeeën en andere preparaten van vogels en hoefdieren die uitsluitend uit beenderen, horens, hoeven, klauwen, geweien, tanden of huiden bestaan, bestemd voor verzending naar of doorvoer door de Europese Unie, is de voorzieningenrechter van oordeel dat op dit moment onvoldoende duidelijk is of het door verweerder ingenomen standpunt over het moeten overleggen van een gezondheidscertificaat al dan niet juist. Daarbij is van belang dat met gezondheidscertificaten wordt beoogd te bewerkstelligen dat geen risico’s voor de gezondheid van mens en dier worden overgedragen, in verband waarmee de voorzieningenrechter aanleiding ziet vooralsnog van de juistheid van verweerders standpunt uit te gaan. Gezien de complexiteit van de regelgeving kan een duidelijk antwoord op de onder 3.2 vermelde vraag in dit geding niet gegeven worden. Verweerder zal zijn standpunt in de beslissing op het bezwaar van verzoeksters nader moeten onderbouwen.
3.8.
Resteert de vraag of het door verzoeksters overgelegde gezondheidscertificaat, waarvoor gebruik is gemaakt van het model van Bijlage XV, hoofdstuk 6(A) van Verordening 142/2011, voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De voorzieningenrechter volgt verzoeksters in hun standpunt dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Ter zitting zijn de originele documenten aan de voorzieningenrechter ter inzage voorgehouden. De voorzieningenrechter volgt verzoeksters in hun standpunt dat zij met de door hen bij het bezwaarschrift overgelegde ‘official veterinairian statement’, gedateerd 27 september 2016, voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat het door hen overgelegde gezondheidscertificaat is ondertekend door een daartoe bevoegde dierenarts in Nigeria, namens een andere daartoe bevoegde dierenarts in Nigeria. Verweerder heeft daar verder niets tegenover gesteld.
3.9.
Gelet op het vorenstaande en gelet op het feit dat verweerder desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat dat de partij uit Nigeria in de EU zou zijn toegelaten als de ondertekening van het gezondheidscertificaat in orde zou zijn geweest, acht de voorzieningenrechter het passend om de voorlopige voorziening te treffen dat, in afwachting van de nadere besluitvorming door verweerder, het primaire besluit wordt geschorst, tot zes weken nadat verweerder een beslissing op het door verzoeksters ingediende bezwaarschrift zal hebben genomen.
4. Aanleiding bestaat verweerders te veroordelen in de door verzoeksters gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het primaire besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan verzoeksters te vergoeden;
  • veroordeelt verweerders in de proceskosten van verzoeksters tot een bedrag van in totaal € 922,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Eggeraat, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2016.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. J.W.E. Pinckaers