ECLI:NL:CBB:2016:394

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
16/1027
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.R. Eggeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake schorsing Taxxxivergunning door College van Beroep voor het bedrijfsleven

Op 6 december 2016 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker, werkzaam als taxichauffeur en aangesloten bij een door de gemeente Amsterdam toegelaten taxi-organisatie. De verzoeker had een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend tegen de schorsing van zijn Taxxxivergunning, die was opgelegd door de gemeente Amsterdam. De schorsing was het gevolg van een overtreding van een aan de lijnbusbaanontheffing gestelde voorwaarde. De voorzieningenrechter oordeelde dat het College bevoegd was om het beroep tegen de schorsing van de Taxxxivergunning te beoordelen, ondanks de stelling van de verzoeker dat de Taxiverordening onverbindend zou zijn vanwege een vermeende onjuiste publicatie in het gemeenteblad. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond en het verzoek kennelijk ongegrond was. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing om het verzoek af te wijzen werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/1027
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 december 2016 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , verzoeker

en

het college van burgemeesters en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Pieters).

Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2014 heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen de intrekking van de door verweerder aan appellant verleende Taxxxivergunning ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij het College. Gebleken is dat het bestreden besluit ziet op schorsing (voor de duur van twee weken na 5 april 2014) van de door verweerder aan appellant verleende lijnbusbaanontheffing en, in verband daarmee, de gelijktijdige schorsing voor dezelfde duur van de door verweerder aan appellant verleende Taxxxivergunning. Omdat het College bevoegd is om te oordelen over het beroep tegen de schorsing van de Taxxxivergunning en de rechtbank Amsterdam bevoegd is om te oordelen over het beroep tegen de schorsing van de lijnbusbaanontheffing, is het beroep voor dat deel bij brief van 23 juni 2015 doorgezonden naar de rechtbank Amsterdam. De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 8 augustus 2016 het beroep van appellant tegen de schorsing van de lijnbusbaanontheffing ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
Verzoeker heeft het College met een brief van 5 oktober 2016 verzocht zich alsnog volledig onbevoegd te verklaren. Met een brief van 14 oktober 2016 heeft het College verzoeker bericht daartoe geen aanleiding te zien. Dit is op 17 oktober 2016 namens het College telefonisch aan verzoeker bevestigd.
Verzoeker heeft op 24 oktober 2016 bij het College een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
Met een brief van 2 november 2016 heeft verweerder desgevraagd een schriftelijke reactie op het verzoek gegeven.
Verzoeker heeft op 23 november 2016 het verschuldigde griffierecht betaald.

Overwegingen

1.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek kennelijk ongegrond is, uitspraak doen zonder partijen te hebben uitgenodigd voor een zitting als bedoeld in het eerste lid.
1.3
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende, in dit geding van belang zijnde, feiten en omstandigheden.
2.1.
Verzoeker is werkzaam als taxichauffeur en aangesloten bij een door de gemeente Amsterdam Toegelaten Taxi Organisatie. Verzoeker beschikt naast een taxivergunning als bedoeld in artikel 76 van de Wet personenvervoer 2000 (Wp2000) over een taxivergunning als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Taxiverordening Amsterdam 2012 (Taxiverordening), voor het aanbieden van taxivervoer op de Amsterdamse opstapmarkt (Taxxxivergunning). Verzoeker beschikt ook over een ontheffing, als bedoeld in artikel 87, in samenhang gelezen met artikel 81, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 om in Amsterdam over de vrije tram- en busbanen te mogen rijden (lijnbusbaanontheffing).
2.2.
Op 5 april 2014 heeft verweerder de lijnbusbaanontheffing van verzoeker ingenomen en geschorst voor de duur van twee weken wegens het overtreden door verzoeker van een aan die ontheffing gestelde voorwaarde. In verband daarmee is ook de Taxxxivergunning voor dezelfde periode geschorst (primaire besluiten).
2.3.
Met het bestreden besluit, waarin beide schorsingen tezamen zijn omschreven als ‘intrekking van uw taxivergunning’ is het bezwaar van verzoeker tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter verwijst hier kortheidshalve naar wat hiervoor onder ‘procesverloop’ is vermeld over het verdere verloop van de procedure.
3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3.1.
Het verzoek is erop gericht dat de voorzieningenrechter verklaart dat het College onbevoegd is om het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover dat is gebaseerd op de Taxiverordening, te beoordelen en verweerder gelast tot het verstrekken van een kopie van het Gemeenteblad waarin de Taxiverordening op voorgeschreven wijze is kenbaar gemaakt.
3.2.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de Taxiverordening onverbindend is omdat deze volgens hem destijds niet op voorgeschreven wijze is gepubliceerd in het gemeenteblad. Volgens verzoeker kan verweerder de verbindendheid van de Taxiverordening slechts bewijzen met een kopie van een op papier gedrukte versie van het betreffende gemeenteblad. Tijdens de zitting bij de rechtbank is gebleken dat een dergelijke versie niet bestaat. Daarom moet worden geoordeeld dat de Taxiverordening niet bestaat en dus geen werking heeft. Het College is volgens verzoeker in deze zaak daarom slechts bevoegd de eigen onbevoegdheid te constateren. Door verzoeker is aangevoerd dat de spoedeisendheid is gelegen in het verkrijgen van duidelijkheid voordat de Afdeling op het door hem ingestelde hoger beroep beslist.
3.3.
De voorzieningenrechter acht zich bevoegd om over het verzoek om een voorlopige voorziening te oordelen. Het bestreden besluit is onder andere gebaseerd op artikel 82 van de Wp2000 dat verweerder de ruimte biedt om in een gemeentelijke verordening regels te stellen die in het belang zijn van de kwaliteit van op de gemeentelijke openbare weg aangeboden taxivervoer. Het College is bevoegd om te oordelen over een beroep tegen een besluit op grond van deze wet. Deze bevoegdheid is, anders dan verzoeker meent, niet afhankelijk van de geldigheid van de Taxiverordening.
3.4.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het standpunt van verzoeker dat de Taxiverordening destijds niet op juiste wijze bekend is gemaakt zodat moet worden geoordeeld dat de Taxiverordening altijd onverbindend is geweest, wat daarvan zij, zich niet leent voor een beoordeling in deze procedure. Deze vragen zullen aan de orde kunnen komen in de bodemprocedure.
3.5.
De voorzieningenrechter volstaat hier slechts met het volgende. Verzoeker baseert voormeld standpunt, naar de voorzieningenrechter aanneemt, op artikel 139, eerste lid, van de Gemeentewet, waarin is vermeld dat besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, niet verbinden dan wanneer zij zijn bekend gemaakt. Ingevolge het tweede lid van dat artikel hebben gemeenten sinds 1 juli 2009 de bevoegdheid om hun algemeen verbindende voorschriften elektronisch bekend te maken door middel van een elektronisch uitgegeven gemeenteblad. Sinds 1 januari 2015 moet een gemeenteblad elektronisch worden uitgegeven, als vermeld in artikel 1 van het Besluit bekendmaking en beschikbaarstelling regelgeving decentrale overheden. Verder volgt uit artikel 140 van de gemeentewet dat algemeen verbindende voorschriften van het gemeentebestuur in geconsolideerde vorm voor een ieder via internet beschikbaar moeten zijn. Uit informatie op officiële websites van de gemeente Amsterdam, te weten www.regelgeving.amsterdam.nl en www.amsterdam.nl blijkt dat de Taxiverordening voorafgaand aan de inwerkingtreding op 8 november 2012 in het gemeenteblad is gepubliceerd. Niet is gebleken dat deze informatie onjuist is of dat de bedoelde bekendmaking niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het ontbreken van een papieren versie van het betreffende gemeenteblad is gelet op voormelde regelgeving daarvoor evenmin een aanwijzing. Al daarom, en omdat bij de rechtbank is gebleken dat verweerder over een dergelijke versie niet beschikt, zal de voorzieningenrechter verweerder niet bij wijze van een voorlopige voorziening gelasten om een schriftelijke versie van het door verweerder bedoelde gemeenteblad over te leggen.
3.6.
Uit 3.3 tot en met 3.5 volgt dat geen aanleiding bestaat om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. Verder is niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat behandeling van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De Taxi-verordening maakt immers geen deel uit van het wettelijk kader waarbinnen de Afdeling op het hoger beroep van verzoeker - inzake de schorsing van de lijnbusbaanontheffing - moet oordelen. Verder heeft het door het College te beoordelen geschil over de schorsing van de Taxxxivergunning betrekking op een in het verleden liggend, afgesloten tijdvak.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is, zodat de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, uitspraak doet zonder zitting.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Eggeraat, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2016.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. J.W.E. Pinckaers