ECLI:NL:CBB:2016:448

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 december 2016
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
16/352 en 16/353
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen wegens ontbreken van procesbelang in het kader van de Winkeltijdenwet

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 december 2016 uitspraak gedaan over de beroepen van twee appellanten tegen besluiten van de burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. De appellanten hadden eerder, op 5 november 2015, een gegrondverklaring van hun beroepen gekregen, waarbij verweerders waren opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De appellanten verzochten om handhavend op te treden tegen de zondagopenstelling van een winkel, maar de verweerders hadden in hun besluiten van 1 april 2016 de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 17 november 2016 werd het procesverloop besproken, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

Het College heeft ambtshalve beoordeeld of de appellanten nog procesbelang hadden. Het College oordeelde dat er geen sprake was van voldoende procesbelang, omdat de winkel inmiddels op zondag geopend was op basis van een nieuwe supermarktvrijstelling. Hierdoor hadden de appellanten geen belang meer bij een oordeel van het College over de bestreden besluiten. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk verklaard, en er was geen aanleiding om verweerders in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van wijzigingen in de feitelijke situatie voor de ontvankelijkheid van beroepen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 16/352 en 16/353
12500

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 december 2016 in de zaak tussen

[appellante 1] , appellante sub 1

[appellante 2], appellante sub 2
beide te [plaats 1] ,
(gemachtigde: F. van der Tempel),
en

burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, verweerders

(gemachtigden: mr. H.E. Jansen en [naam 3] ).

Procesverloop

Het College heeft, bij uitspraak van 5 november 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:369), de beroepen van appellanten gegrond verklaard en verweerders opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het verzoek van appellanten met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Bij brieven van 18 december 2015 hebben verweerders de verzoeken van appellanten om handhavend op te treden tegen de zondagopenstelling van [naam 1] (handelsnaam: [naam 2] ), gevestigd aan het [adres] te [plaats 2] , toegewezen.
Bij besluiten van 1 april 2016 (de bestreden besluiten) hebben verweerders de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben nadere stukken ingediend.
De zaken zijn gevoegd behandeld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2016. Appellanten en verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Voor een uitgebreide weergave van de feiten en omstandigheden verwijst het College naar zijn uitspraak van 5 november 2015.
2. Het College dient ambtshalve te beoordelen of appellanten nog procesbelang hebben en daarmee of zij in hun beroepen ontvankelijk zijn.
3 Het is vaste jurisprudentie van het College dat er alleen sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de belanghebbende met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk met het aanwenden van dat rechtsmiddel kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze belanghebbende een feitelijke betekenis kan hebben en niet alleen een hypothetische (zie onder meer de uitspraak van 31 maart 2015, ECLI:NL:CBB:2015:110).
4.1
De gemeenteraad heeft op 19 november 2014 een nieuwe Verordening winkeltijden Bodegraven-Reeuwijk 2015 (Verordening 2015) vastgesteld, die met ingang van 1 januari 2015 in werking is getreden. In de Verordening 2015 is net als in de Verordening 2014 door de gemeenteraad aan verweerders de bevoegdheid verleend tot het verlenen van een ontheffing van de in artikel 2 van de Winkeltijdenwet vervatte verboden. Artikel 4 is gewijzigd en bevat nu een algemene vrijstelling voor supermarkten, die inhoudt dat alle supermarkten in [plaats 1] op alle zondagen van het kalenderjaar geopend mogen blijven tussen 12.00 uur en 17.00 uur, met uitzondering van een drietal feestdagen (supermarktvrijstelling). Artikel 1 omschrijft een supermarkt als een winkel als bedoeld onder code […] van de Standaard Bedrijfsindeling 2008, zoals gehanteerd door de Kamer van Koophandel, welke indeling bepalend is voor de bepaling van de bedrijfsactiviteit en/of bepaling hoofdproduct.
4.2
Verweerders hebben naar aanleiding van de uitspraak van het College van 5 november 2015 [naam 1] bij brief van 18 december 2015 gewaarschuwd dat [naam 1] niet op zondag geopend mag zijn en dat bij een eventuele eerstvolgende overtreding bestuursrechtelijk wordt gehandhaafd. Bij brieven van 18 december 2015 hebben verweerders de afzonderlijke verzoeken van appellanten om handhavend op te treden tegen de zondagopenstelling van Brood en Bank toegewezen, in die zin dat handhavend wordt opgetreden bij een eventuele eerstvolgende overtreding.
4.3
Bij brief van 18 juli 2016 hebben verweerders [naam 1] onder meer bericht dat [naam 1] na een gesprek met de heer [naam 3] van de gemeente op 18 mei 2016 heeft laten weten de exploitatie te wijzigen naar de branche supermarkt, dat de heer [naam 3] op 11 juli 2016 een bezoek heeft gebracht aan [naam 1] , dat [naam 1] tijdens dit bezoek heeft aangetoond dat de exploitatie is gewijzigd, dat de winkel is ingeschreven onder de SBI-code […] in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat is geconstateerd dat het assortiment van [naam 1] is uitgebreid tot een meer algemeen assortiment (onder andere groenten, fruit, vlees, vis, brood en dranken) en dat, indien [naam 1] voldoet en blijft voldoen aan de supermarktvrijstelling, het is toegestaan om [naam 1] open te stellen op zondag van 12.00 uur tot 17.00 uur.
5.1
Appellanten menen dat zij nog belang hebben bij een oordeel van het College over de bestreden besluiten. Daartoe hebben zij aangevoerd dat verweerders nog geen uitvoering hebben gegeven aan de uitspraak van het College van 5 november 2015. De brieven van verweerders van 18 december 2015 aan appellanten houden geen beslissing in op het handhavingsverzoek van appellanten. Verweerders hebben [naam 1] geen last onder dwangsom opgelegd. Verweerders moeten naar aanleiding van de uitspraak van het College een onderzoek doen naar het assortiment dat [naam 1] thans aanbiedt.
5.2
Het College overweegt dat uit de brief van 18 juli 2016 blijkt dat [naam 1] thans op zondag open is op grond van de nieuwe supermarktvrijstelling. Daarmee hebben appellanten geen belang meer bij een oordeel van het College over de vraag of verweerders naar aanleiding van de uitspraak van het College van 5 november 2015 konden volstaan met de door hen bij brief van 18 december 2015 aan [naam 1] gegeven waarschuwing. In de onderhavige procedure kan niet aan de orde komen of [naam 1] terecht een beroep doet op de supermarktvrijstelling. De wijziging van het assortiment en het beroep op de supermarktvrijstelling hebben immers plaatsgevonden na het nemen van de bestreden besluiten, zodat verweerders hiermee geen rekening konden houden. Verweerders konden dan ook in de onderhavige procedure geen onderzoek doen naar het assortiment van [naam 1] .
6. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen van appellanten niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Daarom bestaat er geen aanleiding verweerders te veroordelen in de proceskosten.
7. Verweerders hebben verzocht appellanten in de proceskosten te veroordelen. In het geval appellanten kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht – als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb – maken, kan voor inwilliging van zo’n verzoek aanleiding bestaan. Van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht is in de onderhavige zaak echter geen sprake. De omstandigheden dat de gemachtigde van appellanten vergelijkbare zaken bij verweerders heeft aangevochten en dat de desbetreffende cliënten van de gemachtigde niet bij hoorzittingen of bij zittingen van het College aanwezig waren, zijn hiervoor onvoldoende.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, mr. H.L. van der Beek en mr. H.B. van Gijn, in aanwezigheid van mr. M.J. Boon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2016.
w.g. R.R. Winter w.g. M.J. Boon