Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 maart 2016 in de zaak tussen
[naam 1] , curator van [naam 2] B.V., te [plaats] , appellant
de minister van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
1 januari 1999 tot en met 15 oktober 2003 betaalde restituties teruggevorderd, vermeerderd met rente en een (financiële) sanctie.
Overwegingen
18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (hierna: Verordening 2988/95) van toepassing zijn, maar, zoals verder door verweerder ter zitting bij pleidooi uiteengezet, het bepaalde in artikel 3:309 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verweerder heeft niet langer bestreden dat, indien het beroep van appellant op verjaring, naar het oordeel van het College zou moeten worden getoetst aan het bepaalde in Verordening 2988/95, dit beroep, mede gelet op voormelde jurisprudentie, slaagt.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en verklaart het bezwaar gegrond ,
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,- aan appellante te vergoeden;