ECLI:NL:CBB:2017:117

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
17/418
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de erkenning van een kippenslachterij wegens overtredingen van hygiëne- en dierenwelzijnsvoorschriften

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 14 april 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van Pluimveeslachterij [naam 1] B.V. De staatssecretaris van Economische Zaken had op 8 maart 2017 besloten om de erkenning van verzoekster voor het slachten van pluimvee te schorsen, vanwege meerdere overtredingen van hygiëne- en dierenwelzijnsvoorschriften. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 12 april 2017 het besluit met onmiddellijke ingang geschorst, maar de zitting op 14 april 2017 leidde tot de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de problemen in de slachterij van verzoekster groot en hardnekkig zijn, ondanks de verbeteringen die zijn aangebracht. De NVWA constateerde frequent optredende incidenten, vooral met betrekking tot dierenwelzijn. Verzoekster had niet voldoende aangetoond dat de bedrijfscultuur en de naleving van de wetgeving adequaat waren verbeterd. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om het besluit te schorsen en wees het verzoek af.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/418
11350
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 april 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Pluimveeslachterij [naam 1] B.V., te [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. E. Dans)
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder (gemachtigde: mr. drs. P.J. Kooiman).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2017, als nadien gewijzigd en voor zover nog van belang, heeft verweerder verzoeksters erkenning voor het slachten van pluimvee (de erkenning) vanaf 12 april 2017 17:00 geschorst, als gevolg waarvan het verzoekster vanaf dat tijdstip verboden is activiteiten te verrichten waarvoor bijlage III, sectie II, hoofstukken I, II, IV, VI en VII van Verordening (EG) 853/2004 voorschriften bevat (het besluit).
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft op 12 april 2017 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de voorzieningenrechter op 12 april 2017 het besluit met onmiddellijke ingang geschorst totdat de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting op het ingediende verzoek om voorziening heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2017. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , alsmede de dierenarts [naam 6] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] .

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan, indien, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2.1
Bij brief van 23 november 2016 heeft verweerder aan verzoekster het voornemen bekend gemaakt om haar erkenning te schorsen in verband met overtredingen in de periode van 19 januari 2016 tot en met 21 november 2016 (14 overtredingen in verband met verontreiniging van karkassen, 16 overtredingen van algemene hygiënevoorschriften, 8 overtredingen vanwege het onvoldoende reinigen en desinfecteren van uitrustingstukken en gereedschap, 26 overtredingen met betrekking tot dierenwelzijn, 9 overtredingen met betrekking tot dierlijke bijproducten, 3 overtredingen vanwege het vervoeren van vlees met een te hoge temperatuur, 3 overtredingen vanwege vuile containers en vervoersmiddelen waarmee het pluimvee is afgeleverd bij het slachthuis en het niet geven van inzage in het kwaliteitshandboek/HACCP-handboek). Daarbij heeft verweerder aangegeven dat verzoekster schorsing van haar erkenning kan voorkomen als zij aantoont dat zij de voor haar bedrijf geldende wetgeving over levensmiddelen, bescherming van de diergezondheid en het dierenwelzijn naleeft. Verweerder heeft verzoekster in overweging gegeven om de inhoud en de naleving van op de HACCP-beginselen gebaseerde kwaliteitshandboek te heroverwegen en zo nodig aan te passen. Als verweerder vanaf 23 november 2016 gedurende drie maanden opnieuw overtredingen constateert, zal hij op basis van het aantal en de ernst van de geconstateerde overtredingen de erkenning van verzoekster al dan niet schorsen.
2.2
In deze periode van drie maanden zijn opnieuw overtredingen geconstateerd: 6 overtredingen in verband met verontreiniging van karkassen (laatste constatering op 7 februari 2017), 16 overtredingen van algemene hygiënevoorschriften (laatste constatering op 23 februari 2017), 8 overtredingen vanwege het onvoldoende reinigen en desinfecteren van uitrustingstukken en gereedschap (laatste constatering op 27 januari 2017), 26 overtredingen met betrekking tot dierenwelzijn (laatste constatering op 22 februari 2017), 4 overtredingen met betrekking tot dierlijke bijproducten (laatste constatering op 3 februari 2017), 2 overtredingen vanwege het vervoeren van vlees met een te hoge temperatuur (laatste constatering op 8 februari 2017) en 9 overtredingen vanwege vuile containers en vervoersmiddelen waarmee het pluimvee is afgeleverd bij het slachthuis (laatste constatering op 3 februari 2017).
2.3
Vanwege deze overtredingen heeft verweerder op 8 maart 2017 de erkenning met ingang van 9 maart 2017 om 17:00 geschorst. Het door appellante op 16 februari 2017 ingediende verbeterplan 1.0 bood volgens verweerder onvoldoende waarborgen en garanties dat verzoekster bij haar toekomstige bedrijfsvoering de wetgeving zal naleven. In zijn besluit van 8 maart 2017 stelt verweerder de opheffing van de schorsing in het vooruitzicht nadat appellanten ten genoegen van verweerder voor haar inrichting een protocol heeft opgesteld met waarborgen en garanties over de naleving van de wetgeving in haar toekomstige bedrijfsvoering.
2.4
Naar aanleiding van de een eerder verzoek om voorlopige voorziening en de behandeling van dat verzoek op de zitting van 10 maart 2017 heeft verweerder op 27 maart 2017 de werking van het besluit van 8 maart 2017 opgeschort. Partijen hebben afgesproken dat verzoekster, om te voorkomen dat de schorsing van de erkenning daadwerkelijk in werking treedt, verzoekster voor 11 april 2017 17:00 uur een aangepast verbeterplan moet indienen.
2.5
Het door verzoekster op 23 maart 2017 ingediende verbeterplan 2.0 beoordeelde verweerder als verbetering, maar met te weinig waarborgen en garanties voor naleving van de wetgeving. Het op 10 april 2017 ingediende verbeterplan 3.0 beschouwde verweerder als een verdere verbetering, maar nog steeds met te weinig waarborgen en garanties voor naleving van de wetgeving, met name wat betreft dierenwelzijn. Op 11 april 2017 heeft verzoekster verbeterplan 4.0 ingediend. Uit het verslag van de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) van 12 april 2017 blijkt dat ook het verbeterplan 4.0 voor verweerder nog steeds onvoldoende waarborgen en garanties biedt voor naleving van de wetgeving met betrekking tot levensmiddelen, bescherming van dierengezondheid en dierenwelzijn. In dit verslag worden als voorbeelden dat op de werkvloer niet wordt gewerkt volgens het verbeterplan onder meer genoemd problemen met het ruw kantelen bij het lossen van pluimvee uit de transportcontainers, het gebruik van beschadigde transportcontainers waardoor de kans op beknelling van pluimvee bestaat en het onvoldoende bedwelmen van kuikens in het waterstroombad, waardoor kuikens binnen de gestelde termijn bij kennis komen. Verder is in het verslag van 12 april 2017 vermeld dat de in de versies 2.0 en 3.0 van het plan van aanpak beschreven werkzaamheden nog niet zijn geïmplementeerd en dat mensen op de werkvoer aangeven geen nieuwe instructies te hebben ontvangen.
2.6
Verweerder heeft daarom bij het bestreden besluit de schorsing van de erkenning in werking laten treden per 12 april 2017. Op de zitting heeft verweerder het besluit ingetrokken voor zover het betreft de schorsing van de erkenningen voor het uitsnijden van pluimveekarkassen, het produceren van vleesbereidingen en de opslag en verwerking van categorie drie dierlijke producten.
3. Verzoekster voert aan dat de NVWA tijdens de overleggen over de ingediende versies van het verbeterplan nooit het signaal heeft afgegeven dat zij onvoldoende vorderingen maakte om de schorsing van de erkenning te voorkomen, maar haar juist meermaals gecomplimenteerd over haar aanpak. Verzoekster betwist dat de voedselhygiëne of het dierenwelzijn in het geding is of dat zich een risico voordoet op de verspreiding van dierziekten. Als belangrijkste reden voor de schorsing resteert het dierenwelzijn, maar het is onduidelijk op welke onderdelen het dierenwelzijn dusdanig in het geding is dat dit de schorsing van de erkenning zou kunnen rechtvaardigen. Alle benoemde dierenwelzijnsaspecten zijn verholpen. In de afgelopen weken zijn door de NVWA nieuwe dierenwelzijnsaspecten genoemd, gerelateerd aan de door verzoekster gebruikte containers en het verdovingssysteem. Daarvoor heeft verzoekster een adequate oplossing gevonden.
4. Verweerder erkent dat het schorsen van de erkenning een ingrijpende maatregel is. Door de NVWA zijn echter veel problemen met dierenwelzijn geconstateerd in de slachterij van verzoekster. Niet van elke constatering wordt een rapport opgemaakt. Op dit moment worden er bij verzoekster vier tot vijf rapporten per week opgemaakt, terwijl bij andere slachterijen maximaal één rapport per maand gebruikelijk is. Verweerder stelt vast dat verzoekster wel veel verbeteringen heeft aangebracht, maar dat zij daarbij zwaar leunt op de aanwijzingen van de NVWA en dat er in het bedrijf vaak onvoldoende know how aanwezig is. Zo hanteert verzoekster in het water-stroombad nu wel een hogere frequentie en voltage, maar verzoekster moet er ook voor zorgen dat het systeem als geheel goed afgesteld is. Zij kan de verantwoordelijkheid voor het gebruik van beschadigde containers niet alleen op de vervoerder afschuiven; verzoekster moet er voor zorgen dat de containers goed zijn en tijdig vervangen worden als ze beschadigd zijn, om problemen bij het kantelen en beknelling van de kuikens te voorkomen. Verder constateert verweerder dat personeel veelvuldig geen actie onderneemt als kippen bekneld zitten in een container. Hoewel bij verzoekster de wil naar verbetering aanwezig is en zij grote inspanningen heeft verricht, constateert verweerder dat de opmerkingen die zijn gemaakt bij de bespreking van het plan van aanpak 2.0 voor een belangrijk deel niet zijn verwerkt in de opvolgende versie. Het plan van aanpak is niet voldoende en de benodigde wijzigingen in de attitude van het personeel is niet bereikt. Daarom is er voor verweerder geen aanleiding om de inwerkingtreding van het besluit verder uit te stellen.
5. De voorzieningenrechter vindt in dat wat door verzoekster naar voren is gebracht onvoldoende aanleiding om het besluit te schorsen. De problemen in de slachterij van verzoekster zijn groot en hardnekkig. Ook al heeft verzoekster verbeteringen aangebracht, nog steeds rapporteert NVWA frequent optredende incidenten. Deze deden zich ook in de afgelopen weken voor, al is de frequentie enigszins dalende en gaat het nu overwegend nog om incidenten in verband met dierenwelzijn. Om (vooral) die incidenten in de toekomst te voorkomen, lijkt, zoals verzoekster inmiddels zelf ook erkent, aanpassing van de bedrijfscultuur nodig. Verzoekster heeft het door haar tijdens de zitting naar voren gebrachte plan om met de hulp van externe deskundigheid het personeel te trainen en er zo voor te zorgen dat op de werkplek volgens de in het plan van aanpak beschreven werkwijze wordt gewerkt, nog onvoldoende concreet uitgewerkt. De gegeven omstandigheden vormen geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit in bezwaar zal (moeten) worden herroepen. Alle betrokken belangen afwegende ziet de voorzieningenrechter op dit moment geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2014.
w.g. R.C. Stam w.g. M.B. van Zantvoort