In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 8 mei 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die de teruggave van meegevoerde en opgeslagen honden en katten verzocht. De verzoekster had eerder een last onder bestuursdwang en een last onder dwangsom opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Economische Zaken wegens overtredingen van de Wet dieren. De verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde maatregelen en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 8 mei 2017 heeft de verzoekster zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl de gemachtigde van de verweerder ook aanwezig was, bijgestaan door twee anderen.
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak overwogen dat de verzoekster niet heeft betwist dat de last onder bestuursdwang rechtmatig was, maar dat zij vond dat de termijn om aan de maatregelen te voldoen te kort was. De verzoekster heeft ook betoogd dat de kosten voor de teruggave van de dieren te hoog waren en dat verweerder misbruik van recht maakte door de teruggave afhankelijk te stellen van betaling van deze kosten. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de rechtmatigheid van de last onder bestuursdwang niet ter discussie staat, aangezien de verzoekster enkel bezwaar had gemaakt tegen de last onder dwangsom. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de verzoekster niet gerechtvaardigd kon verwachten dat het besluit in de bezwaarfase niet zou standhouden. De kosten voor het toepassen van bestuursdwang zijn in deze procedure niet ter discussie gesteld, aangezien er nog geen kostenbesluit was genomen.