ECLI:NL:CBB:2017:199

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 juni 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
17/715
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.R. Eggeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor export van verwerkte dierlijke eiwitten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening van Biovero B.V. tegen de staatssecretaris van Economische Zaken. De staatssecretaris had op 23 maart 2017 een last onder dwangsom opgelegd aan Biovero B.V. om herhaling van een overtreding van de Europese Verordening (EG) nr. 999/2001 te voorkomen. Deze verordening verbiedt de export van verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van herkauwers, tenzij het gaat om verwerkt voeder voor gezelschapsdieren. Biovero B.V. betwistte de rechtmatigheid van de opgelegde last en stelde dat zij enkel 'complementary feed for petfood' exporteerde, wat volgens haar niet onder het exportverbod viel.

Tijdens de zitting op 2 juni 2017 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat Biovero B.V. de regels had overtreden, aangezien het product voor 99% uit verwerkte dierlijke eiwitten van herkauwers bestond. De voorzieningenrechter benadrukte dat de waarborgen die Biovero B.V. had ingebouwd, zoals een 'legal note' in de contracten, niet voldoende waren om te garanderen dat het product niet als voeder voor landbouwhuisdieren zou worden gebruikt.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de opgelegde dwangsom als proportioneel werd beschouwd in het licht van de overtredingen. De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de Europese regelgeving omtrent de export van dierlijke eiwitten en de verantwoordelijkheden van bedrijven in deze sector. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van handhaving af te zien, en dat de wijziging van de regelgeving per 1 juli 2017 geen invloed had op de huidige situatie van Biovero B.V.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/715
11350
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juni 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Biovero B.V., te Sas van Gent, verzoekster

(gemachtigde: mr. M.J. Smaling),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom op gelegd om een nieuwe overtreding van Bijlage IV, hoofdstuk V, deel E van Verordening (EG) nr. 999/2001 te voorkomen. De dwangsom bedraagt €125,- per ton van geëxporteerde verwerkte dierlijke eiwitten en van producten die dergelijke eiwitten bevatten met een maximum van €125.000,-.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2017. Partijen zijn verschenen, vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Voor verzoekster zijn voorts verschenen [naam 1] en [naam 2] . Voor verweerder is voorts verschenen S.L.J.C. Danneel.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1
Verzoekster is een van de vennoten van Biovero v.o.f.
Biovero v.o.f. exploiteert een opslag voor (onder meer) van herkauwers afkomstige dierlijke eiwitten. Zij produceert en exporteert het product BIOFEED MPS.
2.2
Op 17 oktober 2016 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit geconstateerd:
“Ik (…) vroeg aan de heer (…) welke activiteiten hier op deze locatie met VDE plaatsvonden. Wij hoorden dat hij zei, in woorden van gelijke strekking en kort samengevat: “
wij ontvangen partijen VDE van verschillende diersoorten en gemengde partijen, slaan deze partijen op, apart per leverancier. Daarna zeven en mengen we deze partijen tot het product BIOFEED MPS, de samenstelling is afhankelijk van de opdracht klant, aanbod leverancier, kleur, vetgehalte en eiwitgehalte. De samenstelling bevat gemengd VDE, bestaande uit 99% mixed meatbonemeal (gemengd vlees- en beendermeel) met ongeveer 0,5% soyameal (sojameel) en 0,5% poultrymeal (pluimveemeel). Deze mengsels worden vervaardigd per zeecontainer”Ook hoorden wij dat hij verklaarde “dat hij eigenaar was van het vervaardigde product BIOFEED MPS tot de verkoop aan de klanten die dit product afzetten in Azië”
De toezichthouders hebben geconstateerd dat verzoekster een ‘complementary feed for petfood’ met als bestemming Maleisië in de handel heeft gebracht.
2.3
Bij besluit van 23 maart 2017 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom op gelegd ter voorkoming van herhaling van een nieuwe overtreding van Bijlage IV, hoofdstuk V, deel E, van Verordening 999/2001 in samenhang met artikel 3.3, eerste lid, onder c, van de Regeling dierlijke producten en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren. De dwangsom bedraagt € 125,- per ton van geëxporteerde verwerkte dierlijke eiwitten en van producten die dergelijke eiwitten bevatten met een maximum van € 125.000,-. De last verloopt na de duur van twee jaar na datum van dit besluit of nadat na het oordeel van verweerder gebleken is dat verzoekster duurzame maatregelen heeft genomen en deze effect sorteren met betrekking tot de geconstateerde overtredingen.
3. Verzoekster betoogt dat sprake is van een spoedeisend belang nu de opgelegde last aanzienlijke financiële consequenties heeft voor verzoekster.
Verzoekster betwist dat sprake is van een overtreding van het exportverbod. Verzoekster stelt dat zij geen compleet voeder voor gezelschapsdieren exporteert, doch ‘slechts’ complementary feed for petfood, dus aanvullend diervoeder. Dat wordt ook vermeld op de etiketten van het product. Verzoekster betoogt dat de betreffende EU-wetgeving derhalve niet op haar bedrijf van toepassing is. Volgens verzoekster heeft zij door middel van het opnemen van een ‘legal note’ in de contracten met afnemers, voldoende zekerheid gesteld dat het uitgevoerde diervoeder niet alsnog terecht komt bij landbouwhuisdieren zodat het uitvoeren van het diervoeder valt onder de uitzondering van het exportverbod van Bijlage IV, hoofdstuk V, onderdeel E van Verordening 999/2001. Voorts betoogt verzoekster dat de hoogte van de opgelegde dwangsom onevenredig is.
4. Verordening 999/2001 luidt voor zover van belang als volgt:
“Artikel 7
Verbodsbepalingen in verband met diervoeding
1. Het gebruik van van dieren afkomstige eiwitten in de voeding van herkauwers is verboden.
2. Het verbod van lid 1 wordt uitgebreid tot niet-herkauwers en beperkt, voor wat betreft de voedering van dergelijke dieren, tot producten van dierlijke oorsprong overeenkomstig bijlage IV.
3. De leden 1 en 2 gelden onverminderd het bepaalde in bijlage IV waarin de afwijkingen van het in deze leden vervatte verbod zijn vermeld.
(…)
BIJLAGE I
SPECIFIEKE DEFINITIES
1. Voor de toepassing van deze verordening gelden de onderstaande definities van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ), Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie ( 2 ), Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ), Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ) en Richtlijn 2006/88/EG van de Raad ( 5 ):
a. a) de definitie van „landbouwhuisdieren” in artikel 3, punt 6, van Verordening (EG) nr. 1069/2009;
b) de volgende definities in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 142/2011:
(…)
ix) „voeder voor gezelschapsdieren” in punt 19;
x) „verwerkt voeder voor gezelschapsdieren” in punt 20;
(…)
DEEL E
Uitvoer van verwerkte dierlijke eiwitten en van producten die dergelijke eiwitten bevatten
1. De uitvoer van van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten en van producten die dergelijke eiwitten bevatten, is verboden.
In afwijking hiervan geldt dat verbod niet voor verwerkt voeder voor gezelschapsdieren dat van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten bevat en dat in een erkende inrichting voor voeder voor gezelschapsdieren overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 is verwerkt en overeenkomstig de wetgeving van de Unie is verpakt en geëtiketteerd.
(…)”
Verordening (EU) 2017/893 van de Commissie van 24 mei 2017 tot wijziging van de bijlagen I en IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad, en van de bijlagen X, XIV en XV bij Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie wat de bepalingen inzake verwerkte dierlijke eiwitten, wijzigt Verordening 999/2001 per 1 juli 2017 voor zover relevant als volgt:
„DEEL E
Uitvoer van verwerkte dierlijke eiwitten en van producten die dergelijke eiwitten bevatten
1. De uitvoer van van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten of van van zowel herkauwers als niet-herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten, wordt alleen onder de volgende voorwaarden toegestaan:
a)de verwerkte dierlijke eiwitten worden rechtstreeks in gesloten recipiënten vervoerd van het verwerkingsbedrijf van de productie naar de plaats van uitgang van het grondgebied van de Unie, wat een in bijlage I bij Beschikking 2009/821/EG van de Commissie (*) opgenomen erkende grensinspectiepost is. Vooraleer de verwerkte dierlijke eiwitten het grondgebied van de Unie verlaten, moet de voor het vervoer verantwoordelijke exploitant de bevoegde autoriteit bij die grensinspectiepost op de hoogte brengen van de aankomst van de zending aan de plaats van uitgang;
b) de zending gaat vergezeld van een naar behoren ingevuld handelsdocument dat overeenkomstig het model in punt 6 van hoofdstuk III van bijlage VIII bij Verordening (EU) nr. 142/2011 is opgesteld en is afgegeven via het door Beschikking 2004/292/EG van de Commissie (**) ingevoerde geïntegreerde veterinaire computersysteem (Traces). Op dat handelsdocument moet de grensinspectiepost waar de zending het land verlaat worden aangeduid als punt van uitgang in vak I.28;
c) wanneer de zending aankomt op het punt van uitgang, controleert de bevoegde autoriteit aan de grensinspectiepost de zegel van elke container die aan de grensinspectiepost wordt aangeboden. In afwijking hiervan mag de bevoegde autoriteit aan de grensinspectiepost op basis van een risico- analyse beslissen de zegel van de container steekproefsgewijs te controleren. Indien de controle van de zegel niet toereikend is, moet de zending worden vernietigd of worden teruggezonden naar de inrichting van oorsprong. De bevoegde autoriteit aan de grensinspectiepost stelt de voor de inrichting van oorsprong bevoegde autoriteit via Traces in kennis van de aankomst van de zending aan het punt van uitgang en, wanneer van toepassing, van het resultaat van de controle van de zegel en van getroffen corrigerende maatregelen;
d) de voor de inrichting van oorsprong bevoegde autoriteit voert regelmatige officiële controles uit om de correcte uitvoering van de punten a) en b) te controleren, en om te controleren dat de bevestiging van de uitgevoerde controle aan het uitgangspunt voor elke zending verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van herkauwers voor uitvoer van de bevoegde autoriteit aan de grensinspectiepost via Traces werd ontvangen.
2. Onverminderd punt 1 is de uitvoer van producten die verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van herkauwers bevatten, verboden. In afwijking hiervan is dat verbod niet van toepassing op verwerkt voeder voor gezelschapsdieren dat verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van herkauwers bevat, dat:
a. a) overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 in een erkende inrichting voor voeder voor gezelschapsdieren is verwerkt, en
b) overeenkomstig de wetgeving van de Unie is verpakt en geëtiketteerd.
(…)”
Verordening (EU) Nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (Verordening 142/2011), luidt voor zover van belang als volgt:
“Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities in bijlage I.
Artikel 24
Voeder voor gezelschapsdieren en andere afgeleide producten
(…)
2. Wanneer een dierlijk bijproduct of een afgeleid product gebruikt kan worden voor vervoedering aan landbouwhuisdieren of voor andere in artikel 36, onder a), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 genoemde doeleinden, wordt het dierlijke bijproduct of het afgeleide product in de handel gebracht, met uitzondering van invoer, overeenkomstig de specifieke eisen voor verwerkte dierlijke eiwitten van bijlage X, hoofdstuk II, bij deze verordening, mits bijlage XIII bij deze verordening geen specifieke eisen aan dergelijke producten stelt.
(…)
BIJLAGE I
DEFINITIES ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2
Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:
(…)
19. „ voeder voor gezelschapsdieren”: diervoeders, met uitzondering van het in artikel 24, lid 2, bedoelde materiaal, voor gebruik als voeder voor gezelschapsdieren, en hondenkluiven die bestaan uit dierlijke bijproducten of daarvan afgeleide producten, die
a. a) ander categorie 3-materiaal bevatten dan het in artikel 10, onder n), o) en p), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 genoemde materiaal, en
b) ingevoerd categorie 1-materiaal kunnen bevatten dat bestaat uit dierlijke bijproducten afkomstig van dieren die een illegale behandeling als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, onder d), van Richtlijn 96/22/EG of artikel 2, onder b), van Richtlijn 96/23/EG hebben ondergaan;
20. „ verwerkt voeder voor gezelschapsdieren”: voeder voor gezelschapsdieren, niet zijnde rauw voeder voor gezelschapsdieren, dat is verwerkt overeenkomstig bijlage XIII, hoofdstuk II, punt
3;
(…)”
5.1
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder terecht geconcludeerd dat sprake is van overtredingen van het exportverbod als bedoeld in Bijlage IV, hoofdstuk V, deel E, onder 1, van Verordening 999/2001 en was verweerder derhalve bevoegd aan verzoekster een last ter voorkoming van herhaling van eerdere overtredingen op te leggen.
5.2
In de uitspraak van 8 januari 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:4) heeft het College, samengevat en voor zover thans van belang, als volgt geoordeeld. Met betrekking tot de export van dierlijke producten geldt als hoofdregel dat de uitvoer van van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten en van producten die dergelijke eiwitten bevatten verboden is. Dit uitvoerverbod geldt niet voor verwerkt voeder voor gezelschapsdieren. Ter beantwoording van de vraag of de uitzonderingsbepaling van toepassing is, heeft verweerder de bevoegdheid te beoordelen of, gelet op objectieve criteria zoals de aard en samenstelling van het product, de inrichting van het producerende bedrijf, het verwerkingsstadium, de wijze van aanbieding, de verpakking en de prijs van het product, alsmede op het bedrijf van de afnemer, redelijkerwijze voldoende waarborgen bestaan dat het te exporteren product niet, ondanks de gestelde bestemming als voeder voor gezelschapsdieren, in een later stadium de bestemming van voeder voor landbouwhuisdieren zal krijgen.
5.3
Verweerder heeft naar voorlopig oordeel redelijkerwijs kunnen oordelen dat die waarborgen ten aanzien van het product van verzoekster in onvoldoende mate aanwezig zijn. Niet in geschil is dat het product van verzoekster voor 99% bestaat uit van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten gemengd met 0,5% sojameel en 0,5 pluimveemeel. Het product wordt per zeecontainer geproduceerd en vervolgens door verzoekster uitgevoerd naar derde landen. Evenmin is in geschil dat het product een complementair diervoeder is en verder verwerkt dient te worden alvorens als volledig diervoeder voor gezelschapsdieren te kunnen worden gebruikt. Ter zitting is namens verzoekster voorts verklaard dat het product als zodanig niet ongeschikt is om als (ingrediënt van) voeder voor landbouwhuisdieren te worden gebruikt. Aangezien het door verzoekster geproduceerde product van herkauwers afkomstige dierlijke eiwitten bevat, is, anders dan verzoekster betoogt, het exportverbod als bedoeld in Bijlage IV, hoofdstuk V, deel E, onder 1, van Verordening 999/2001 op dat product van toepassing. Gelet op voornoemde omstandigheden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter bovendien geen sprake van voeder voor gezelschapsdieren. Dat verzoekster een ‘legal note’ heeft opgenomen in de contracten met afnemers doet aan het vorenstaande niet af, nu daarmee op voorhand niet gewaarborgd is dat het product in een later stadium de bestemming van voeder voor landbouwhuisdieren zal krijgen.
Gezien het vorenstaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van herhaalde overtredingen van het exportverbod en was verweerder bevoegd een last onder dwangsom ter voorkoming van herhaling op te leggen. Dat de dwangsom onevenredig hoog zou zijn, per eenheid of naar het maximumbedrag is door verzoekster wel gesteld maar niet onderbouwd en gezien de aard van de overtreding ook niet aannemelijk.
5.4
Voor zover verzoekster betoogt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhaving had behoren af te zien, slaagt dat betoog naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. Verzoekster verwijst in dit verband naar de wijziging van Bijlage IV, hoofdstuk V, deel E, van Verordening 999/2001, zoals aangehaald onder 5, die op 1 juli 2017 in werking zal treden. Naar voorlopig oordeel lijkt deze wijziging bij de huidige stand van zaken geen gevolgen te hebben voor de onderneming van verzoekster en het tot nu toe door verzoekster uitgevoerde product. De voorzieningenrechter acht hiervoor van belang dat het exportverbod voor producten die verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van herkauwers bevatten, en de uitzondering op dat verbod voor verwerkt voeder voor gezelschapsdieren, onverkort blijft gelden. Voorts heeft verweerder ter zitting er op gewezen dat alleen voor de uitvoer van van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten die rechtstreeks vanaf het verwerkingsbedrijf worden uitgevoerd naar derde landen de exportmogelijkheden per 1 juli 2017 worden verruimd. Deze wijziging geldt derhalve niet voor vanuit een tussenopslag van verwerkte dierlijke eiwitten uitgevoerde producten, zoals in het geval van verzoekster. Het betoog van verzoekster slaagt derhalve niet.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Eggeraat, in aanwezigheid van mr. M.S. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2017.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. M.S. van den Berg