In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 10 juli 2017 uitspraak gedaan over de verzoeken om voorlopige voorzieningen van Koninklijke KPN N.V., T-Mobile Netherlands B.V. en Vodafone Ziggo Group Holding B.V. tegen een besluit van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) van 1 juni 2017, waarin tariefplafonds voor de groothandel in vaste en mobiele gespreksafgifte zijn vastgesteld. De verzoeksters hebben op 6, 9 en 12 juni 2017 om voorlopige voorzieningen gevraagd, omdat de nieuwe tariefplafonds per 1 juli 2017 zouden ingaan. ACM heeft op 20 juni 2017 het besluit gewijzigd, waardoor de ingangsdatum van de tariefplafonds is uitgesteld tot 12 juli 2017. Tijdens de zittingen op 20 juni en 10 juli 2017 hebben de partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de verzoeksters werden vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen, omdat er geen onverwijlde spoed was die het treffen van een voorlopige voorziening vereiste. De voorzieningenrechter oordeelde dat de tariefplafonds op basis van het pure BULRIC kostentoerekeningssysteem zijn vastgesteld, en dat er geen redenen waren om aan de rechtmatigheid van het besluit te twijfelen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de invoering van de nieuwe tariefplafonds praktische problemen voor de verzoeksters met zich meebracht, maar dat dit niet voldoende was om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar gedaan en de proceskosten zijn niet toegewezen.