ECLI:NL:CBB:2017:227

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 mei 2017
Publicatiedatum
27 juli 2017
Zaaknummer
16/525
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.A.B. van Dorst-Tatomir
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag S&O-verklaring op basis van niet tijdig verstrekken van BSN's

In deze zaak heeft [naam 1] B.V. beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken om de aanvraag voor een S&O-verklaring niet in behandeling te nemen. De aanvraag was ingediend op 23 november 2015, maar de minister heeft deze afgewezen omdat de benodigde Burgerservicenummers (BSN's) van de S&O-medewerkers niet tijdig waren aangeleverd. De minister had appellante in een brief van 16 december 2015 een termijn gegeven om de ontbrekende gegevens aan te leveren, maar deze termijn is verstreken zonder dat de BSN's zijn ingediend. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 22 mei 2017 geoordeeld dat de minister bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat appellante niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Het College heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) terecht niet in behandeling heeft genomen, aangezien de aanvrager niet aan de voorwaarden voldeed. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/525
27000

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2017 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. D.A. Evertsz),
en

de minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Cromheecke).

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de aanvraag van appellante voor een S&O-verklaring als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva) niet in behandeling te nemen.
Bij besluit van 2 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2016.
Appellante en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voorts is namens verweerder ter zitting verschenen [naam 2] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten voor het College komen vast te staan.
1.1
Appellante heeft op 23 november 2015 een vormvrije aanvraag voor een
S&O-verklaring als bedoeld in de Wva ingediend.
1.2
Bij brief van 16 december 2015 heeft verweerder appellante bericht, voor zover hier van belang:

U hebt uitstel aangevraagd middels een vormvrije aanvraag. U moet de volledige aanvraag nog indienen. (…)
Indienen volledige aanvraag en BSN’s
U kunt uw aanvraag indienen met het online formulier of het aanvraagprogramma (optie “aanvulling op vormvrije aanvraag” in het formulier/programma).
(…)
Let op:heeft u in 2014 gebruik gemaakt van de WBSO, dan moeten ook eenmalig, uiterlijk op onderstaande datum, de burgerservicenummers (BSN’s) van de S&O-medewerkers uit 2014 via eLoket zijn doorgegeven. (…)BSN’s moet u gelijktijdig met de aanvulling indienen, hiervoor verlenen wij geen extra uitstel.
(…)

Wanneer opsturen

De gegevens moeten uiterlijk op 13 januari 2016 binnen zijn. Ik adviseer u de ontbrekende gegevens zo snel mogelijk aan te leveren. Wanneer u op de uiterste dag of vlak hiervoor de gegevens verstrekt, loopt u het risico dat incorrecte of niet aangeleverde gegevens niet meer binnen de termijn hersteld kunnen worden.
Als u de gevraagde gegevens niet (volledig) hebt verstrekt binnen de termijn, zal ik uw aanvraag niet behandelen. U ontvangt daarover dan bericht.
(…)
1.3
Appellante heeft op 13 januari 2016 een ‘aanvulling op vormvrije aanvraag’ ingediend. Daarin heeft appellante de Burgerservicenummers (BSN’s) niet vermeld.
1.4
Bij besluit van 9 februari 2016, dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd, heeft verweerder besloten de aanvraag van appellante niet te behandelen omdat de gevraagde gegevens (BSN’s) niet binnen de geboden hersteltermijn door appellante zijn verstrekt.
1.5
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2. Aan de orde is de vraag of verweerder de aanvraag van appellante om een
S&O-verklaring in redelijkheid buiten behandeling heeft kunnen laten. Dienaangaande overweegt het College het volgende.
3. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, onder meer indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
In artikel 22, vierde lid, van de Wva is bepaald dat een aanvraag, in de situatie waarin de S&O-inhoudingsplichtige in het S&O-referentiejaar speur- en ontwikkelingswerk heeft verricht waarvoor een S&O-verklaring is verstrekt, slechts in behandeling wordt genomen indien de aanvrager uiterlijk bij de indiening van de aanvraag opgave heeft gedaan van de BSN’s van zijn werknemers die dat speur- en ontwikkelingswerk hebben verricht. Het
S&O-referentiejaar is in artikel 1, eerste lid, onder p, van de Wva gedefinieerd als het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarop de S&O-afdrachtvermindering betrekking heeft.
4.1
Het College volgt appellante niet in haar primaire standpunt dat de vormvrije aanvraag voor een S&O-verklaring als bedoeld in de Wva, een verzoek om uitstel is dat, zo begrijpt het College, ook een verder uitstel in de aanvulling van de aanvraag behelst en daarom niet zelfstandig als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt. Daartoe wordt overwogen dat deze aanvraag voldoet aan de voorwaarden van artikel 4:2, eerste lid, van de Awb, inhoudende dat een aanvraag tenminste de naam en het adres van de aanvrager, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, dient te bevatten. Voor het standpunt van appellante dat erop neer komt dat het doen van een vormvrije aanvraag extra tijd voor het alsnog verstrekken van aanvullende, voor de beslissing van belang zijnde, gegevens met zich zou brengen, zodat een aanvulling van de aanvraag, in casu die van 13 januari 2016, niet alle noodzakelijke gegevens behoefde te bevatten, bestaat naar het oordeel van het College geen rechtsgrondslag. Dit betoog faalt.
4.2
Vaststaat dat verweerder bij brief van 16 december 2015 appellante een redelijke termijn voor herstel als bedoeld in artikel 4:5 van de Awb, heeft geboden. In deze brief is vetgedrukt en opvallend aangegeven dat de BSN’s uiterlijk op 13 januari 2016, gelijktijdig met de aanvulling van de aanvraag, moeten zijn doorgegeven en dat daarvoor geen extra uitstel wordt verleend. Vaststaat eveneens dat appellante binnen de haar daarvoor geboden termijn de BSN’s niet heeft verstrekt. Verweerder was daarom bevoegd de aanvraag op grond van artikel 4:5, eerste lid, Awb, buiten behandeling te laten.
4.3
Het betoog van appellante, dat erop neerkomt dat verweerder van deze bevoegdheid geen gebruik heeft mogen maken omdat verweerder, ook zonder BSN’s, aan de hand van de wél doorgegeven gegevens een S&O-loon in het kader van de gedane aanvraag had kunnen achterhalen, althans dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat niet mogelijk was, kan niet slagen. Het indienen van de BSN’s van de S&O-werknemers bij een aanvraag als hier bedoeld betreft een wettelijke vereiste. Er is geen rechtsregel die verweerder verplicht dat hij bij een gebrekkige en incomplete aanvraag zoals in geval van appellante, de aanvraag alsnog in behandeling neemt en het S&O-loon op een alternatieve manier berekent wanneer de aanvrager, in afwijking van de wettelijke vereisten, nalaat een aanvraag aan te vullen met de noodzakelijke gegevens.
4.4
Appellante voert verder aan dat, nu het BSN van de betreffende S&O-medewerker in het bezwaarschrift alsnog is vermeld, verweerder dit gegeven in zijn heroverweging in het kader van het bestreden besluit had moeten betrekken en de aanvraag alsnog in behandeling had moeten nemen en de S&O-verklaring had moeten afgeven. Dit betoog slaagt niet. Naar vaste jurisprudentie, zoals bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5181) is het bestuursorgaan na een juiste toepassing van artikel 4:5 van de Awb niet gehouden ontbrekende gegevens en bescheiden die na het nemen van het besluit op de aanvraag alsnog zijn overgelegd, in het kader van zijn bestuurlijke heroverweging op grond van artikel 7:11 van de Awb bij de heroverweging in aanmerking te nemen. Het betreft een discretionaire bevoegdheid van verweerder die terughoudend door de rechter dient te worden getoetst.
In het betoog van appellante zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat verweerder na het nemen van het primaire besluit alsnog de ontbrekende gegevens in de aanvraag had moeten betrekken. Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat hij jaarlijks circa 35.000 - 40.000 aanvragen, afkomstig van circa 23.000 aanvragers, ontvangt. Het College volgt verweerder in zijn standpunt dat hij in redelijkheid de met de uitvoeringspraktijk gemoeide belangen, waaronder met name het belang van een voortvarende en ordelijke administratieve verwerking van een groot aantal aanvragen om S&O-verklaringen dat jaarlijks verwerkt dient te worden, kon laten prevaleren boven het belang van appellante dat haar aanvraag ondanks haar verzuim nog in behandeling wordt genomen.
5. Gelet op het voorgaande komt het College tot de slotsom dat verweerder bevoegd was
de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb, buiten behandeling te laten en dat hij van deze bevoegdheid in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken. Het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, is niet strijdig met enig rechtsbeginsel.
6. Het beroep is dan ook ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, in aanwezigheid van mr. L. van Gulick, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op datum 22 mei 2017.
w.g. H.A.B. van Dorst-Tatomir w.g. L. van Gulick