ECLI:NL:CBB:2017:234

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 juni 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
17/734
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van taxivergunning wegens gevaarzettend verkeersgedrag van taxichauffeur

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 16 juni 2017 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een taxichauffeur, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn taxivergunning door de burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De intrekking vond plaats naar aanleiding van verkeersgedrag dat als ernstig gevaarzettend en asociaal werd aangemerkt. Verzoeker had op 20 januari 2017 diverse verkeersovertredingen begaan, waaronder het negeren van verkeerslichten en het bumperkleven. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was voor deze overtredingen, onderbouwd door op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de politie. Verzoeker betwistte de juistheid van deze bevindingen, maar de voorzieningenrechter zag geen reden om aan de processen-verbaal te twijfelen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de intrekking van de vergunning gerechtvaardigd was om de kwaliteit van het taxivervoer in Amsterdam te waarborgen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het primaire besluit. Verzoeker kan na twee jaar opnieuw een vergunning aanvragen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/734
14914
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juni 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.I. L’Ghdas),
en

burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerders

(gemachtigde: mr. S.F. Somer).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2017 (het primaire besluit) hebben verweerders de taxivergunning van verzoeker voor de Amsterdamse opstapmarkt (de taxivergunning) ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek strekt ertoe dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken nadat de beslissing op bezwaar is bekend gemaakt.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2017. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij het College bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. De werkzaamheden van verzoeker richten zich in belangrijke mate op de Amsterdamse opstapmarkt (taxivervoer vanaf standplaatsen en via aanhouden op straat). Verzoeker kan deze werkzaamheden door de intrekking van zijn taxivergunning niet meer uitvoeren. Hiermee is het spoedeisend belang gegeven.
3.1
In drie processen-verbaal en een mutatierapport beschrijft de politie verzoekers verkeersgedrag op 20 januari 2017 als bestuurder van zijn taxi als volgt. Hij reed over de Pieter Calandlaan in Amsterdam en sloeg, zonder richting aan te geven, rechtsaf de Johan Huizingalaan in, waarbij hij over de doorgetrokken streep langs de naastgelegen lijnbusstrook reed. Op die weg maakte hij, zonder ontheffing, gebruik van de lijnbusstrook, reed aan het einde van die strook over de doorgetrokken streep de hoofdrijbaan weer op, haalde op de kruising met de Robert Fruinlaan een personenauto rechts in over de voor rechtsafslaand verkeer bedoelde voorsorteerstrook en negeerde daarbij het rode verkeerslicht om aansluitend over tenminste 1000 meter met minder dan drie meter tussenruimte (een tussenafstand kleiner dan een onderbroken witte streep op het wegdek) tot zijn voorganger verder te rijden.
3.2
De politie heeft onder andere op basis van de drie processen-verbaal en het mutatierapport, zoals hiervoor samengevat weergegeven, een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gedaan aan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR heeft verzoeker een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG-maatregel) opgelegd.
3.3
Verweerders hebben de taxivergunning van verzoeker ingetrokken, omdat verzoeker zich op 20 januari 2017 heeft schuldig gemaakt aan het niet aangeven van de rijrichting, het tot tweemaal toe negeren van een doorgetrokken streep, het negeren van een rood verkeerslicht, het rechts inhalen van een medeweggebruiker, het verkeerd voorsorteren en bumperkleven. Volgens verweerders is dat gedrag ernstig gevaarzettend en asociaal.
4. Verzoeker heeft erop gewezen dat de bij het primaire besluit gevoegde (versies van de) processen-verbaal en het mutatierapport niet zijn ondertekend. Verweerders hebben echter in deze procedure drie op ambtseed opgemaakte en ondertekende processen-verbaal en een op ambtseed opgemaakt en ondertekend mutatierapport overgelegd. De voorzieningenrechter ziet geen reden waarom deze niet kunnen bijdragen tot het bewijs.
5.1
Verzoeker kan zich niet herinneren of hij bij het oprijden van de Johan Huizingalaan richting heeft aangegeven. Aan het einde van de Johan Huizingalaan heeft hij een voertuig, dat de doorgang blokkeerde terwijl het verkeerslicht op groen stond, rechts gepasseerd. Verzoeker ontkent dat hij bij de kruising Johan Huizingalaan/Robert Fruinlaan door rood is gereden. Gezien de verkeerssituatie op de Oostoever is het niet mogelijk om bumperkleven waar te nemen op de wijze als beschreven in het proces-verbaal. Verzoeker betoogt verder dat zijn vermeende verkeersgedrag in ieder geval niet als ernstig gevaarzettend of asociaal is aan te merken. De verkeersveiligheid is nooit in het geding geweest en verzoeker heeft nooit harder gereden dan 50 kilometer per uur.
5.2
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is vast komen te staan dat verzoeker een medeweggebruiker rechts heeft ingehaald, verkeerd heeft voorgesorteerd en zich heeft schuldig gemaakt aan, kort gezegd, bumperkleven. Deze gedragingen zijn neergelegd in op ambtseed opgemaakte en ondertekende processen-verbaal. Een bestuursorgaan mag in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal. Indien die bevindingen evenwel gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Verzoeker bestrijdt dat de politie bumperkleven op de Oostoever kon waarnemen. De voorzieningenrechter ziet hierin geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het betrokken proces-verbaal. Dit proces-verbaal vermeldt namelijk als locatie waarop het bumperkleven is waargenomen niet de Oostoever maar de Johan Huizingalaan.
5.3
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter hebben verweerders op goede grond het in 5.2 beschreven verkeersgedrag, bestaande uit elkaar opvolgende verkeersovertredingen, aangemerkt als ernstig gevaarzettend en asociaal. Het rechts inhalen, waaraan het verkeerd voorsorteren is gekoppeld, en het bumperkleven is voor de bij die gedragingen betrokken medeweggebruikers zeer hinderlijk en gevaarzettend. Het betoog dat de verkeersveiligheid nimmer in het geding is geweest doordat verzoeker niet harder heeft gereden dan 50 kilometer per uur, miskent dat het bij die snelheid een tussenruimte houden van minder dan drie meter (nota bene over een afstand van 1000 meter) tot een voorganger levensgevaarlijk is. Een bestuurder heeft namelijk ongeveer één seconde nodig om op een onverwachte situatie te kunnen reageren en bij een snelheid van 50 kilometer per uur legt een voertuig in één seconde bijna 14 meter (dus ruim vier maal de door verzoeker aangehouden tussenruimte) af.
5.4
Gelet op het voorgaande behoeft geen beoordeling of verzoeker heeft verzuimd rijrichting aan te geven, tot tweemaal toe over een doorgetrokken streep is gereden en door rood is gereden.
6.1
Verzoeker beroept zich vergeefs op artikel 3.3, derde lid, van de Taxiverordening (op grond waarvan verweerders bij intrekking van de taxivergunning onder meer rekening kunnen houden met het soort en totaal aantal overtredingen van de chauffeur en de mate van herhaling van overtredingen binnen een periode van één jaar) en op het evenredigheids- en subsidiariteitsbeginsel.
6.2
Ook al leidt het primaire besluit tot een ernstige terugval in verzoekers inkomen, verweerders hebben naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op het hiervoor overwogene, ter verzekering van de goede kwaliteit van het taxivervoer in Amsterdam redelijkerwijs de taxivergunning van verzoeker kunnen intrekken. Verweerders mogen chauffeurs van de opstapmarkt weren die door hun gevaarlijk verkeersgedrag deze kwaliteit ernstig in gevaar brengen. Ook al blokkeert de intrekking van zijn vergunning verzoekers toegang tot de Amsterdamse opstapmarkt, hij kan nog steeds taxivervoer aanbieden buiten Amsterdam en op de Amsterdamse bel- en contractmarkt of via een app en buiten de grenzen van Amsterdam. Het intrekken van zijn taxivergunning verhindert verzoeker niet een eigen taxionderneming op te starten. Het staat hem vrij om na verloop van twee jaar na de intrekking een taxivergunning voor de opstapmarkt aan te vragen.
7. In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een redelijke mate van twijfel aan de rechtmatigheid van het primaire besluit. Ook overigens is de voorzieningenrechter van oordeel dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist.
8. De slotsom is dat er geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige
voorziening. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. M.J. Boon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2017.
w.g. H.L. van der Beek w.g. M.J. Boon