In deze zaak heeft de Maatschap [naam 1] en [naam 2] beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken inzake de toekenning van betalingsrechten voor landbouwpercelen. Het primaire besluit, genomen op 30 december 2015, kende 28,11 ha aan betalingsrechten toe, terwijl appellante 28,90 ha had opgegeven. Na bezwaar heeft de staatssecretaris het primaire besluit gedeeltelijk herroepen en 28,12 ha toegekend. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij betwistte dat delen van haar percelen niet subsidiabel waren vanwege de aanwezigheid van schouwpaden en bomenrijen.
Tijdens de zittingen op 13 februari en 16 juni 2017 heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) het onderzoek geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren. Appellante heeft onder andere een overeenkomst tot ingebruikgeving overgelegd en een verklaring van een loonwerker. Het CBB heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de oppervlakte van enkele percelen niet correct had vastgesteld en dat er in 2015 sprake was van blijvend grasland op bepaalde percelen. Het College heeft geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en vernietigde dit besluit.
Het CBB heeft de staatssecretaris opgedragen binnen 8 weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij het College de proceskosten van appellante heeft vergoed tot een bedrag van € 1485,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 30 juni 2017.