In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om de toewijzing van betalingsrechten en de uitbetaling van basis- en vergroeningsbetalingen aan appellante, Melkveehouderij [naam 1] V.O.F. De staatssecretaris van Economische Zaken is de verweerder. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de staatssecretaris, waarin de oppervlakte van haar percelen te klein zou zijn vastgesteld, wat resulteerde in een te laag aantal toegewezen betalingsrechten. De zaak is ontstaan na twee primaire besluiten van de staatssecretaris, waarin de aanvragen van appellante voor betalingsrechten en uitbetaling van basis- en vergroeningsbetalingen voor 2015 zijn afgewezen. De appellante heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten, waarbij de staatssecretaris in zijn verweerschrift aanvoert dat de verschillen in oppervlakte minder dan 2% bedragen, wat volgens de regelgeving betekent dat de vastgestelde oppervlakten als juist kunnen worden beschouwd. Het College heeft vastgesteld dat appellante niet heeft betwist dat de verschillen in oppervlakte minder dan 2% zijn. Het College oordeelt dat de staatssecretaris niet onrechtmatig heeft gehandeld door de aanvragen van appellante af te wijzen, ondanks het feit dat de beslistermijn niet is nageleefd. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard, maar het College heeft wel bepaald dat de staatssecretaris het door appellante betaalde griffierecht moet vergoeden en dat de proceskosten voor een bedrag van € 52,32 aan appellante moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 4 juli 2017.