ECLI:NL:CBB:2017:292

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 juni 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
17/860
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een taxivergunning wegens ernstig gevaarzettend gedrag van een taxichauffeur in Amsterdam

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 juni 2017 uitspraak gedaan over de intrekking van de taxivergunning van een verzoeker, die werkzaam was als taxichauffeur in Amsterdam. De intrekking vond plaats op basis van artikel 2.14, eerste lid, aanhef en onder d, van de Taxiverordening Amsterdam 2012, in samenhang met artikel 1, vierde lid, onder d, van het Besluit Nadere regels eisen chauffeurs. De aanleiding voor de intrekking was het gedrag van de verzoeker, dat als ernstig gevaarzettend en bijzonder asociaal werd gekwalificeerd.

Het primaire besluit tot intrekking van de vergunning werd genomen op 6 april 2017, waarna de verzoeker bezwaar maakte en een voorlopige voorziening vroeg. Tijdens de zitting op 21 juni 2017 werd de verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerders vertegenwoordigd waren door hun gemachtigde. Getuigen, werkzaam als toezichthouders bij de gemeente Amsterdam, werden ook gehoord.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de intrekking van de vergunning ingrijpende gevolgen had voor de verzoeker, die zijn werkzaamheden niet meer kon uitvoeren. Desondanks werd vastgesteld dat de verzoeker op 31 januari 2017 met hoge snelheid door de De Ruijtertunnel reed en verkeersregels overtrad, wat leidde tot de conclusie dat de intrekking van de vergunning gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat de kwaliteit van het taxivervoer op de Amsterdamse opstapmarkt zwaarder woog dan de financiële gevolgen voor de verzoeker.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/860
14914
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juni 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.I. L`Ghdas),
en

burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerders

(gemachtigde: mr. S.F. Somer).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2017 (het primaire besluit) hebben verweerders de taxivergunning van verzoeker voor de Amsterdamse opstapmarkt (taxivergunning) ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft daarnaast de voorzieningenrechter van het College verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2017. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Voorts zijn als getuigen gehoord [naam 2] ( [naam 2] ) en [naam 3] ( [naam 3] ), beiden werkzaam als toezichthouders bij de gemeente Amsterdam.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. Verzoeker is werkzaam als taxichauffeur en biedt zijn diensten hoofdzakelijk in Amsterdam aan op de opstapmarkt. De intrekking van zijn taxivergunning brengt met zich dat hij deze werkzaamheden niet meer kan uitvoeren. Daarmee is het aannemelijk dat het bestreden besluit voor verzoeker ingrijpende gevolgen met zich brengt. Hiermee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang gegeven.
3. Op 31 januari 2017 heeft [naam 3] een rapport van bevindingen (rapport) in overeenstemming met [naam 2] en een derde aanwezige toezichthouder, [naam 4] , opgesteld. [naam 3] zag dat het taxivoertuig van verzoeker op die datum aan het einde van de ochtend voor de taxistandplaats Centraal Station (CS) stond te wachten op de kruising van de De Ruijterkade en de Westelijke onderdoorgang CS waardoor een file ontstond. Toen het surveillancevoertuig waarin [naam 3] , [naam 2] en [naam 4] zaten vanaf het busplatform naar beneden reed richting de taxi van verzoeker, reed verzoeker over het verdrijvingsvlak met hoge snelheid weg de De Ruijtertunnel in. De toezichthouders hebben de taxi van verzoeker met een tot 90 km/h oplopende snelheid achtervolgd, maar konden de taxi niet bijhouden (deze liep bij die snelheid nog uit). De stoplichten op de De Rijterkade (net uit de tunnelmond) stonden op rood en de beide voor recht doorgaand verkeer bestemde rijstroken werden bezet door auto’s. De toezichthouders zagen dat verzoeker over de voor rechts afslaande verkeer bestemde rijstrook deze auto’s rechts passeerde, het rode stoplicht negeerde en met hoge snelheid richting de Piet Heinkade verder reed. De toezichthouders hebben vervolgens in verband met de veiligheid van het overige verkeer de achtervolging afgebroken.
4.1
Verweerders hebben verzoekers taxivergunning ingetrokken omdat hij niet heeft voldaan aan zijn verplichting op grond van artikel 2.14, eerste lid, aanhef en onder d, van de Taxiverordening Amsterdam 2012 in samenhang met artikel 1, vierde lid, onder d, van het Besluit Nadere regels eisen chauffeurs (Besluit Nadere regels), doordat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig gevaar zettend en bijzonder asociaal gedrag. Daarbij hebben verweerders zwaar gewicht toegekend aan het feit dat de overtredingen zijn begaan op de drukke binnenring van Amsterdam en in de directe omgeving van CS.
4.2
Verzoeker betwist dat hij met hoge snelheid de De Ruijtertunnel is ingereden. Hij erkent dat hij na het uitrijden van de tunnel het rode verkeerslicht heeft genegeerd, maar ontkent dat hij dit deed met een hoge snelheid en daarbij overige verkeersdeelnemers in gevaar heeft gebracht. Verzoeker had gelet op een dringend verzoek van zijn broer (en nadat hij zich had vergewist van het nadere verkeer) geen andere keus dan door het rode verkeerslicht te rijden.
5.1
Voor de voorzieningenrechter is aannemelijk dat verzoeker op 31 januari 2017 tegen het middaguur met zijn taxi met onverantwoord hoge snelheid door de De Ruijtertunnel richting De Ruijterkade is gereden en direct na de tunnel voor rood verkeerslicht stilstaande auto’s rechts (binnendoor) over een voor rechts afslaand verkeer bestemde rijstrook heeft ingehaald en het rood licht uitstralende verkeerslicht heeft genegeerd. Dat verzoeker met hoge snelheid heeft gereden, valt af te leiden uit de waarneming van de toezichthouders en strookt met zijn eigen verklaring dat hij in haast op weg was om zijn broer te ontzetten. Ter plaatse geldt een maximum snelheid van 50 km/h en het betreft, zoals algemeen bekend, een zeer druk verkeersknooppunt. Direct na het kruispunt waar verzoeker de verkeerslichten negeerde, bevindt zich een zebrapad dat drommen toeristen gebruiken om komend vanaf de passagiersterminal voor cruiseschepen de De Ruijterkade over te steken.
5.2
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker zich daarmee in het verkeer ernstig gevaarzettend gedragen. Verweerders hebben terechte een zwaar gewicht toegekend aan het feit dat de reeks overtredingen plaatsvond op een van de drukste knooppunten van Amsterdam waar dagelijks duizenden verkeersdeelnemers passeren. Dat verzoeker, zoals hij stelt, niet in de gaten had dat hij werd achtervolgd doet aan het voorgaande niet af. Van een noodsituatie was geen sprake. Verweerders waren bevoegd om de taxivergunning van verzoeker in te trekken.
6. Hoewel de intrekking van de taxivergunning grote financiële gevolgen heeft voor verzoeker, mochten verweerders naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, een goede kwaliteit van het taxivervoer op de Amsterdam opstapmarkt zwaarder laten wegen. Daarbij hebben verweerders terecht betrokken dat verzoeker door de intrekking van zijn taxivergunning weliswaar geen vervoer meer mag aanbieden op de Amsterdamse opstapmarkt, maar daar tegenover staat dat er voor verzoeker voldoende mogelijkheden over blijven om vervoer op de bel-en contractmarkt aan te beiden.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. A. El Markai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2017.
w.g. R.C. Stam w.g. A. El Markai