ECLI:NL:CBB:2017:329

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
16/724
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bestuursdwang en kostenbesluit inzake euthanasie van pony's onder de Wet dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 23 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, die pony's houdt, en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant kreeg een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren, waarbij hem werd opgedragen om de gezondheid en het welzijn van zijn pony's te waarborgen. De zaak begon met een controle op 24 april 2016, waaruit bleek dat de pony's pijn hadden en niet goed verzorgd waren. Ondanks herhaalde waarschuwingen en een advies van een dierenarts om pijnmedicatie toe te dienen, voldeed de appellant niet aan de opgelegde maatregelen. Uiteindelijk werden de pony's op 25 mei 2016 euthanaseerd, wat leidde tot een kostenbesluit van € 806,39 voor de appellant. Het College oordeelde dat de staatssecretaris terecht handhavend had opgetreden, maar dat de kosten voor de euthanasie niet redelijk waren, omdat de appellant niet opnieuw een dierenarts had hoeven consulteren na de eerdere controle. Het College vernietigde het kostenbesluit II en stelde het verschuldigde bedrag vast op € 207,48, waarbij het griffierecht aan de appellant werd vergoed.

Uitspraak

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/724
11351

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats 1] , appellant,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Harteveld – van den Bosch).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder appellant een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 1 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 7 oktober 2016 (kostenbesluit I) heeft verweerder de kosten van bestuursrechtelijke handhaving bij appellant in rekening gebracht.
Bij besluit van 27 oktober 2016 heeft verweerder kostenbesluit I gecorrigeerd (kostenbesluit II).
Appellant heeft naar aanleiding van deze besluiten aanvullende beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2017.
Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Appellant houdt een aantal pony’s op een weiland aan de [adres] te [plaats 1] . Naar aanleiding van een melding hebben twee dierenpolitieagenten op 24 april 2016 een onderzoek ingesteld naar de gezondheid en het welzijn van deze pony’s. De bevindingen van deze controle zijn door een toezichthouder van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), die niet zelf aanwezig was bij de controle, neergelegd in het toezichtrapport van 26 april 2016.
Het toezichtrapport vermeldt dat de agenten op 24 april 2016 hebben geconstateerd dat twee pony’s van appellant, Shetlanders, duidelijk pijn hadden en absoluut niet wilden staan. Alle hoeven waren vergroeid. De door de agenten ingeschakelde dierenarts [naam 2] van Dierenartsenpraktijk [plaats 2] is gekomen en heeft de pony’s bekeken en beoordeeld.
Het toezichtrapport vermeldt hierover, voor zover relevant, het volgende:
“Alle (…) Shetlanders hadden een klinisch beeld van chronische hoefbevangenheid met een klinisch vermoeden van activatie. Bij de pony’s waren de darmgeluiden goed, maar hebben wel een overmatige conditie (te dik). (…) Geadviseerd werd de pony’s op een klein schraal stuk te zetten en het liefst op zand en alleen maar hooi voeren. Ook dienden de Shetlanders pijnstilling (Metacam oraal) te krijgen voor minstens 5 dagen.”
Appellant is blijkens het toezichtrapport op de hoogte gebracht door de agenten inzake de controle en het advies van de geconsulteerde dierenarts. Tevens is medegedeeld dat de zaak zou worden doorgezet naar de LID inzake bestuursrechtelijke handhaving.
1.2
Dierenarts [naam 2] heeft over de controle op 24 april 2016 in zijn diergeneeskundige verklaring, gevoegd bij het toezichtrapport, voor zover van belang, het volgende verklaard:

Heeft u letsel of een aandoening bij het dier waargenomen? (…)
- Bij de shetlanders groeiranden plus hoefvorm passend bij chronische hoefbevangenheid;
- Verhoogde pols (60-82 per minuut), normale darmgeluiden, te duidelijke pulsatie voeten;
- beeld opflikkering hoefbevangenheid.
(…)
Welke maatregelen dienen op dit moment genomen te worden om het welzijn van het dier te verbeteren? (…)- Rantsoeneren/op stallen/zeer klein weidevak en op hooi zetten;
- Minimaal 5 dagen pijnstiller (Metacam oraal).
(…)
Welke veterinaire handelingen heeft u tijdens dit consult uitgevoerd en welke veterinaire zorg heeft het dier na dit consult nodig? (…)
- Minimaal 5 dagen Metacam oraal;
- Rantsoeneren;
- Indien onvoldoende verbetering eventueel röntgenfoto/bloedonderzoek;
- Eventueel na 1-2 dagen controle dierenarts om reactie op medicatie te controleren. ”
1.3
Bij het primaire besluit is, onder verwijzing naar het bijgevoegde toezichtrapport, aan appellant een last onder bestuursdwang opgelegd wegens strijd met de Wet dieren, omdat bij de controle op 24 april 2016 is vastgesteld dat de gezondheid en het welzijn van zijn pony’s is aangetast. Daarbij is appellant opgedragen om voor 7 mei 2016 een dierenarts te consulteren inzake de pijnbehandeling van zijn pony’s en het eventuele behandelplan uit te voeren en om voor 13 mei 2016 te zorgen dat de hoeven van de pony’s tijdig en op de juiste wijze worden verzorgd en, indien nodig, door een professional worden bekapt of behandeld.
1.4
Op 9 mei 2016 heeft een toezichthouder van de LID met een dierenpolitieagent, een hercontrole uitgevoerd naar aanleiding van het primaire besluit. Uit het toezichtrapport van 30 mei 2016, blijkt voor zover van belang het volgende:
“De betrokkene verklaarde desgevraagd dat hij geen dierenarts had geconsulteerd voor zijn twee Shetlanders en dat hij zelf de hoeven van zijn pony’s zou hebben bekapt. De betrokkene sprak zich uit over het feit dat hij meer dan een ander, dierenarts of niet, inzicht zou hebben in het feit (…) of zijn pony’s wel of geen pijnmedicatie dienden te krijgen. De betrokkene gaf aan dat zijn pony’s geen pijn zouden hebben maar dat ze nog enigszins gevoelig op de hoeven zouden lopen omdat ze net bekapt waren maar dat pijnmedicatie onzin zou zijn.
(…).
Met (…) kreeg ik de liggende pony weer in de benen maar direct was duidelijk dat deze pony zeer veel moeite had met lopen, de pony bewoog zich voorzichtig voort. Ook de andere pony had een zeer stramme gang en de dieren hadden zichtbaar pijn en was er sprake van een pijnindicatie. Ik zag dat de hoeven van beide pony’s bekapt waren, ik zag dat de tonen en kwartieren van de hoef ingekort waren en dat de zool was uitgesneden. (…)
Vanwege het niet voldoen aan maatregel 1 (dierenarts consulteren voor beide pony’s) nam ik omstreeks 11.40 telefonisch contact op met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en werd aan mij de opdracht gegeven om de betreffende maatregel uit te voeren en dus een dierenarts te consulteren. Vervolgens heb ik telefonisch contact opgenomen met Dierenartsenpraktijk [plaats 2] en hen verzocht een dierenarts ter plaatse te laten komen.
(…).
Omstreeks 13:10 was dierenarts [naam 3] (…) ter plaatse op locatie. (…)
De Dierenarts deed bij beide pony’s een klinisch onderzoek en constateerde:
- Beide dieren hadden zeer veel pijn.
- Beide pony’s waren hoefbevangen (vos aan beide voorbenen, palomino aan alle vier de benen rondom bevangen).
- Pijnmedicatie voor de pony’s een absolute noodzaak.
- Het grasland voor de dieren diende veel kleiner gemaakt te worden zodat inname van gras beperkt zou worden.
Bovengenoemde heeft de dierenarts ter plaatse ook medegedeeld aan de betrokkene. (…)
De dierenarts heeft op mijn verzoek de pony’s direct al pijnmedicatie gegeven en heeft dit middel (Metacam) meegegeven zodat de betrokkene dit vanaf de volgende dag gedurende vier weken één keer per dag aan de pony’s kon geven. De betrokkene gaf in eerste instantie toen ik hem dit middel overhandigde en hem de gebruiksinstructie mededeelde aan dat hij dit
nietzou gaan gebruiken maar daarna matigde hij wat in zijn uitspraken en stelde dat hij het middel
misschienzou gaan geven.
(…)”
1.5
Dierenarts [naam 3] van Dierenartsenpraktijk [plaats 2] heeft over de controle op 9 mei 2016 in zijn diergeneeskundige verklaring, gevoegd bij het toezichtrapport van 30 mei 2016, voor zover van belang, het volgende verklaard:

Welk letsel/aandoening(en) heeft u bij bovenvermeld dier waargenomen?
Palomino pony is aan vier benen hoefbevangen. Vos pony aan beide voorbenen hoefbevangen.
(…)In welke lichamelijke toestand hebt u het dier aangetroffen?
Beide pony’s zeer pijnlijk bij belasten van de voorbenen. De palomino pony is pijnlijker dan de vos, omdat deze ook achter pijnlijk is en wordt in liggende toestand aangetroffen. Ze kan wel opstaan en een klein stukje lopen, maar beide pony’s zijn moeilijk in beweging te krijgen/blijven op 1 vierkante meter staan.
(…)
Is - gelet op de toestand waarin het dier werd aangetroffen – naar uw mening sprake van het onthouden van zorg?
Ja, beide pony’s hebben pijnstilling nodig.
(…)
Heeft het dier pijn?
(…)Ja, omdat ze niet willen lopen, voorbenen ontlasten, veel liggen, pulsatie duidelijk voelbaar is in de voorvoeten (bij palomino ook in de achtervoeten) en warme hoeven.
(…)
Acht u het waarschijnlijk dat het dier volkomen zal genezen?
50% kans, afhankelijk van maatregelen die genomen worden. Als het hoefbeen ernstig is gekanteld wordt de kans op herstel zeer klein.
(…)
Welke diergeneeskundige handelingen zijn er noodzakelijk en op welke termijn?
1e: - Pijnstilling, dagelijks;
  • Weide zeer klein maken;
  • Opname van gras tot een minimum beperken;
  • Hoeven bekappen (was tijdens mijn bezoek reeds gedaan).
2e Later stadium:
  • Met behulp van röntgenologisch onderzoek bepalen hoe ver het hoefbeen gekanteld is;
  • Testen op PPID en insulineresistentie.
(…)
Overige nog van belang zijnde opmerkingen (…):
Eigenaar geeft tijdens bezoek verschillende keren aan geen pijnstilling aan pony’s te willen geven. (…)”
1.6
Op 17 mei 2016 heeft de toezichthouder van de LID appellant bezocht. Het toezichtrapport van 30 mei 2016 vermeldt – kort gezegd – dat appellant desgevraagd heeft aangegeven de pijnmedicatie die de dierenarts bij de controle van 9 mei 2016 heeft achtergelaten, niet te hebben gebruikt. De toezichthouder heeft er bij appellant op aangedrongen het behandeladvies van de dierenarts, het geven van pijnmedicatie, op te volgen en zo nodig zelf een andere dierenarts te raadplegen.
1.7
Op 25 mei 2016 heeft de toezichthouder van de LID met een dierenpolitieagent, opnieuw een hercontrole uitgevoerd. Op verzoek van de toezichthouder heeft dierenarts [naam 3] de desbetreffende pony’s klinisch onderzocht. Het toezichtrapport van 30 mei 2016 vermeldt, voor zover van belang:
“De betrokkene gaf desgevraagd aan de dieren wederom geen pijnmedicatie te hebben gegeven. Hij gaf aan niets te hebben gedaan met de medicatie die hem voorgaande controle op 9-5-2016 was overhandigd.
De dierenarts heeft nadat ik met de betrokkene had gesproken vervolgens zijn twee pony’s klinisch onderzocht. De dierenarts constateerde onder andere:
  • Beide Shetlanders vertoonden geen verbetering ten opzichte van laatste bezoek van
  • Beide Shetlanders waren nog steeds zeer pijnlijk en hadden moeite met lopen. Bij beiden was nog steeds sprake van een activatie van een chronische hoefbevangenheid.
  • Vanwege sterk afwijkende hoeven was er sprake van een chronische vorm van hoefbevangenheid. Dit maakt de prognose voor beide pony’s zeer slecht tot infaust.
(…).
Omstreeks 11.21 heb ik (…) telefonisch contact opgenomen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en besprak ik de bevindingen en het advies van de dierenarts, er werd mij opdracht gegeven het advies van de dierenarts uit te laten voeren.
Nadat ik bovenstaande aan de betrokkene had medegedeeld stelde hij het niet eens te zijn met de diagnose van de dierenarts. Hij gaf aan dat hij een eigen dierenarts ter plaatse wilde laten komen voor de pony’s. Ik (…) gaf aan dat hij reeds eerder al ruim de tijd had gehad om een eigen dierenarts te consulteren vanaf het moment dat hem een last onder bestuursdwang was opgelegd en betrokkene dit niet had gedaan. De betrokkene stelde dat hem dit te veel geld zou kosten.
Na dit gesprek nam ik omstreeks 11.43 uur wederom telefonisch contact op met een medewerker van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en besprak dat betrokkene had gesproken over een eventuele contra expertise. Er werd besloten om de zaak verder voort te zetten met de door mij geconsulteerde dierenarts en de betreffende pony’s te laten euthanaseren.
(…)
Diezelfde dag omstreeks 12.08 uur zijn beide pony’s van betrokkene (…) in het weiland waar zij gehouden werden geëuthanaseerd. (…)”
1.8
Dierenarts [naam 3] heeft over de situatie op 25 mei 2016 in zijn
diergeneeskundige verklaring, gevoegd bij het toezichtrapport van 30 mei 2016, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“- Beide Shetlanders zijn nog steeds zeer pijnlijk en hebben moeite met lopen. Bij beiden is nog steeds sprake van een activatie van chronische hoefbevangenheid, waarbij het vosje met name pijnlijkheid heeft vanuit de voorvoeten, de andere pony uit alle vier de voeten (pulsatie duidelijk voelbaar, hoefjes warm).
- Beide pony’s vertonen geen verbetering ten opzichte van het laatste bezoek op 9 mei 2016.
- Bij deze mate van pijn is het noodzakelijk dat het paard pijnstilling toegediend krijgt, de eigenaar geeft mij te kennen dat hij dit de afgelopen weken niet heeft gedaan en ook niet gaat doen in de toekomst.
- Vanwege de sterk afwijkende hoeven (ernstig vergroeid) is er sprake van een chronische vorm van hoefbevangenheid. Dit maakt de prognose voor beide pony’s zeer slecht tot infaust. Aangezien de eigenaar aangeeft beide pony’s geen pijnstilling te willen geven, ondanks dat sprake is van zeer ernstig lijden, is direct overgaan tot euthanasie gewenst.”
1.9
Bij brief van 9 juni 2016 heeft verweerder appellant medegedeeld dat niet was voldaan aan de opgelegde last en de zeer slechte prognose voor de pony’s noodzaakte tot ingrijpen. Verweerder heeft door toepassing van bestuursdwang de pony’s van appellant laten euthanaseren en zal de kosten hiervan bij appellant in rekening brengen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
2.1
Bij het kostenbesluit I heeft verweerder de kosten van bestuursrechtelijke handhaving voor een bedrag van € 1.017,04 bij appellant in rekening gebracht. Bij het kostenbesluit II is dit bedrag gecorrigeerd naar € 806,39.
3. Appellant voert samengevat weergegeven aan dat hij al 40 jaar hobbymatig Shetlanders houdt en derhalve gedegen kennis heeft van het houden en verzorgen van dit soort pony’s. Appellant achtte het, gegeven deze kennis en vanuit financieel oogpunt, niet nodig om een dierenarts te consulteren en pijnstillers toe te dienen, gelet ook op het feit dat hij de pony’s reeds zelf had bekapt.
Appellant betwist de noodzaak van het euthanaseren van zijn pony’s. Volgens hem heeft hij aan de last onder bestuursdwang voldaan door het bekappen van de pony’s. Door ondeskundigheid van de dierenarts op het gebied van Shetlanders heeft deze ten onrechte chronische hoefbevangenheid vastgesteld en een slechte prognose voor de pony’s gegeven. Mede gelet op de afstand die de pony’s in het weiland hebben afgelegd voordat zij werden gedood, te weten 216 meter, is het onmogelijk dat zij chronisch hoefbevangen waren. Voorts is appellant ten onrechte de mogelijkheid onthouden om, op het moment dat werd besloten tot het doden van de pony’s, zijn eigen dierenarts te raadplegen.
Appellant voert tot slot aan dat de bij de kostenbeschikkingen gevoegde facturen van de dierenarts onvoldoende gespecificeerd zijn.
3.1
Verweerder stelt geen aanleiding te zien om aan de toezichtrapporten en de
verklaringen van de dierenartsen te twijfelen. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt
dat appellant niet aan de last heeft voldaan, nu hij geen dierenarts heeft geraadpleegd en zich
voorts niet aan de voorgeschreven behandelmethode heeft gehouden door de pony’s geen
pijnstilling te geven. Op grond van de last kon dan ook worden besloten tot het euthanaseren
van de pony’s, aldus verweerder.
Beoordeling last onder bestuursdwang
4. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 5:24, eerste lid, omschrijft de last onder bestuursdwang de te nemen herstelmaatregelen.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de last onder bestuursdwang de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
De Wet dieren luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 2.1. Dierenmishandeling
1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen.
(…)
Artikel 2.2 Houden van dieren
(…)
8. Het is houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.”
5.1
Ofschoon appellant voornamelijk ingaat op de vraag of verweerder op 25 mei 2016 terecht opdracht heeft gegeven de betreffende pony’s te laten doden, ligt deze handelswijze van verweerder in het kader van de beoordeling van de last onder bestuursdwang niet ter toetsing voor. De last onder bestuursdwang ziet op het consulteren van een dierenarts inzake pijnbehandeling van de pony’s en het op juiste wijze verzorgen van de hoeven van de pony’s. Ter beoordeling van het College is of deze last terecht is opgelegd wegens overtreding van artikel 2.1, eerste lid, en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren. Het College ziet zich hierbij allereerst gesteld voor de vraag of verweerder terecht heeft vastgesteld dat appellant genoemde wettelijk voorschriften heeft overtreden. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
5.2
Uit het toezichtrapport van 26 april 2016 blijkt dat tijdens de controle op 24 april 2016 door twee dierenpolitieagenten is geconstateerd dat de pony’s pijn hadden en de hoeven waren vergroeid. Dit werd bevestigd door het onderzoek dat de dierenarts op verzoek van verweerder die dag ter plaatse heeft uitgevoerd. Tijdens dat onderzoek werd door de dierenarts een klinisch beeld van chronische hoefbevangenheid met een klinisch vermoeden van activatie geconstateerd. De dierenarts heeft daarbij geadviseerd om de pony’s minstens vijf dagen pijnstilling toe te dienen.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder niet mocht uitgaan van de juistheid van deze bevindingen. De in het toezichtrapport gedetailleerd beschreven waarnemingen worden ondersteund door bij het toezichtrapport gevoegde foto’s en de veterinaire verklaring. Hiertegenover staat dat appellant zich beroept op zijn opvattingen ten aanzien van het toedienen van pijnmedicatie gebaseerd op zijn jarenlange ervaring met het houden van Shetlanders. Deze opvattingen heeft hij echter niet onderbouwd, bijvoorbeeld met een verklaring van een dierenarts dan wel andere bewijsstukken. Daar komt bij dat appellant ter zitting heeft erkend dat zijn pony’s doorgegroeide hoeven hadden en hij deze eerder had moeten bekappen.
Gelet hierop heeft verweerder op grond van de bevindingen, vervat in het toezichtrapport van 26 april 2016 en de daarbij gevoegde veterinaire verklaring, terecht vastgesteld dat appellant artikel 2.1, eerste lid en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren heeft overtreden.
5.3
Gelet op het vorenstaande was verweerder bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had behoren af te zien van handhavend optreden is naar het oordeel van het College niet gebleken.
5.4
Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond.
Beoordeling kostenbesluiten
6. Op grond van artikel 5:31c van de Awb heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit mede betrekking op de beschikking tot vaststelling van de kosten van de bestuursdwang. Kostenbesluit I is kennelijk ingetrokken en vervangen door
kostenbesluit II in de zin van artikel 6:19 van de Awb. Omdat gesteld nochgebleken is dat appellant nog belang heeft bij een zelfstandige beoordeling van het beroep tegen het kostenbesluit I, zal het College het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaren.
6.1
Met kostenbesluit II is een bedrag van € 806,39 bij appellant in rekening gebracht. Deze kosten zijn gemaakt voor het consulteren van een dierenarts op 9 en 25 mei 2016. Blijkens het bij kostenbesluit II gevoegde overzicht bedraagt de factuur voor het consulteren van de dierenarts op 9 mei € 207,48. Dit is opgebouwd uit voorrijkosten, consult en medicatie, vermeerderd met BTW. De factuur voor het consulteren van de dierenarts op 25 mei 2016 bedraagt € 598,91 en is opgebouwd uit voorrijkosten, consult en euthanaseren, vermeerderd met BTW.
6.2
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb, geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
6.3
Zoals hiervoor is overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de last onder bestuursdwang ten onrechte is opgelegd. Uit het toezichtrapport van 30 mei 2016 blijkt dat tijdens de hercontrole op 9 mei 2016 is geconstateerd dat appellant niet heeft voldaan aan de last onder bestuursdwang, in die zin dat hij geen dierenarts heeft geconsulteerd inzake de pijnbehandeling van zijn pony’s, wat appellant ook heeft erkend. Voorts werd geconstateerd dat de pony’s moeite hadden met lopen en zichtbaar pijn hadden. Dit wordt ondersteund door de veterinaire verklaring van de dierenarts die op 9 mei 2016 ter plaatse de pony’s heeft onderzocht. Hiertegenover staat de niet nader onderbouwde stelling van appellant dat de pony’s geen pijn leden en het daarom niet nodig is om een dierenarts te consulteren. Gelet hierop staat vast dat appellant heeft nagelaten om aan dit deel van de opgelegde last te voldoen.
6.3.1
Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat verweerder bij de hercontrole op 9 mei 2016 in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen in de vorm van het consulteren van een dierenarts. Het College ziet dan ook geen aanknopingspunten om te concluderen dat de kosten inzake het consulteren van de dierenarts op 9 mei 2016 niet op appellant kunnen worden verhaald.
6.4
Voor zover appellant heeft betoogd dat de in rekening gebrachte kosten van het consult van de dierenarts op 9 mei 2016 onvoldoende zijn gespecificeerd, is het College van oordeel dat verweerder, gezien het overzicht van de gemaakte kosten en de overgelegde factuur, voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke kosten zijn gemaakt. Dit betoog faalt.
6.5
Ten aanzien van het in rekening brengen van de kosten voor het consulteren van de dierenarts en het laten doden van de pony’s van appellant op 25 mei 2016 overweegt het College als volgt.
6.5.1
Het College overweegt dat bij het toepassen van bestuursdwang als uitgangspunt geldt dat het bestuursorgaan gehouden is te kiezen voor de minst bezwarende wijze om aan de overtreding een einde te (doen) maken. Niet valt in te zien dat het op 25 mei 2016 consulteren van een dierenarts en het laten doden van de pony’s van appellant noodzakelijk was om uitvoering te geven aan de in de last vervatte maatregelen.
Verweerder heeft immers reeds op 9 mei 2016 uitvoering gegeven aan de in de last opgelegde maatregel om een dierenarts te consulteren inzake de pijnbehandeling van de desbetreffende pony’s. Uit de last valt niet op te maken dat appellant nogmaals een dierenarts had moeten consulteren. Voorts heeft de geconsulteerde dierenarts de pony’s direct pijnmedicatie gegeven en aangegeven dat appellant deze medicatie gedurende vier weken één keer per dag aan de pony’s zou moeten geven. De toezichthouder heeft appellant de benodigde medicatie overhandigd en hem de door de dierenarts voorgeschreven behandeling meegedeeld. Verweerder heeft weliswaar op 17 mei 2016 en 25 mei 2016 geconstateerd dat appellant heeft nagelaten deze behandeling uit te voeren, maar deze constatering kan niet ten grondslag worden gelegd aan de beslissing om de desbetreffende pony’s te doden ter uitvoering van de op 2 mei 2016 opgelegde last onder bestuursdwang. Uit de in deze last vervatte maatregel dat het behandelplan van de dierenarts moet worden uitgevoerd vloeit immers niet het doden van de pony’s voort. Naar het oordeel van het College heeft verweerder door het laten doden van de desbetreffende pony’s dan ook niet gekozen voor de minst bezwarende wijze om uitvoering te geven aan de last. Indien verweerder vergaande consequenties had willen verbinden aan het niet uitvoeren van het behandelplan van de dierenarts in verband met de actuele gezondheid en welzijn van de pony’s, had het op de weg van verweerder gelegen om hiertoe aan appellant een nieuwe last op te leggen. Verweerder had eventueel ook kunnen overgaan tot het toepassen van spoedbestuursdwang, overeenkomstig artikel 5:31 van de Awb. Dit heeft verweerder echter niet gedaan.
6.5.2
Gelet op het voorgaande heeft verweerder bij de hercontrole op 25 mei 2016 niet in redelijkheid kunnen overgaan tot het toepassen van bestuursdwang in de vorm van het consulteren van een dierenarts en het doden van de pony’s. Derhalve heeft verweerder niet de hiermee gemoeide kosten van € 598,91 ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb bij appellant in rekening mogen brengen. Het beroep tegen kostenbesluit II is derhalve gegrond en dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Het College ziet in zoverre aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het door appellant aan verweerder verschuldigde bedrag aan kosten van de toepassing van bestuursdwang te bepalen op € 207,48 (€ 806,39 verminderd met € 598,91) en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde kostenbesluit II.
Conclusie
7. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Het beroep tegen kostenbesluit I is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen kostenbesluit II is gegrond voor zover daarbij kosten
(€ 598,91) in rekening worden gebracht vanwege het consulteren en doden van de pony’s op 25 mei 2016 en dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Het College stelt het door appellant verschuldigde bedrag voor de kosten van bestuursrechtelijke handhaving vast op
€ 207,48.
8. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Het College ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het betaalde griffierecht aan appellant vergoedt.
Beslissing
Het College:
  • verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • verklaart het beroep gericht tegen kostenbesluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen kostenbesluit II gegrond;
  • vernietigt kostenbesluit II;
  • bepaalt dat appellant aan kosten voor de toepassing van bestuursdwang een bedrag van € 207,48 verschuldigd is aan verweerder;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde kostenbesluit II;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan appellant te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2017.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. A. Verhoeven