Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 1] ( [naam 1] ), te [plaats 1] , en [naam 2] RA ( [naam 2] ), te [plaats 2] ,
[naam 3] RA ( [naam 3] ), te [plaats 3] ,
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Het College zal in het navolgende de door partijen tegen de bestreden uitspraak aangevoerde grieven per klachtonderdeel bespreken, dat wil zeggen de grieven van [naam 3] voor zover de accountantskamer het klachtonderdeel gegrond heeft verklaard en die van [naam 1] en [naam 2] voor zover de accountantskamer het klachtonderdeel ongegrond heeft verklaard.
-terreinen tegen actuele waarde worden gewaardeerd. Naar het oordeel van het College treft [naam 3] op beide hiervoor genoemde punten dan ook het verwijt dat hij bij de controle van de waardering van het onroerend goed van [naam 5] in [land] het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid heeft geschonden. De accountantskamer heeft dit gedeelte van klachtonderdeel a in zoverre terecht gegrond verklaard. De hiertegen gerichte grief van [naam 3] slaagt niet.
23 oktober 2014 is immers toegezegd dat de verhoging van de managementfee van [naam 13] en de boeking daarvan in rekening-courant tussen [naam 5] en [naam 6] B.V. zullen worden teruggedraaid en verwerkt zullen worden als correctie in 2014, en dat de betreffende post in de jaarrekening 2013 buiten beschouwing zal blijven bij het waarderen van de aandelen in het kader van de onderhandelingen over ontvlechting. Het College onderschrijft derhalve hetgeen de accountantskamer ten aanzien van dit gedeelte van klachtonderdeel a heeft overwogen. De hiertegen gerichte grief van [naam 3] slaagt niet.
€ 600.000 is toegenomen, heeft de accountantskamer in overweging 4.4.5 van de bestreden uitspraak geoordeeld dat [naam 3] door louter op de van de entiteit verkregen informatie te vertrouwen – in het licht van de omstandigheid dat de afwaardering van omstreeks € 600.000 gerelateerd aan het resultaat voor belastingen van € 343.813 als een materiële post is te kwalificeren en hij heeft onderkend dat de controle op de voorraadwaardering extra aandacht behoefde – onvoldoende controlemaatregelen heeft ingezet.
€ 61.000 op een totale voorraad van € 6.832.000 (oftewel 0,9%) en een totale voorziening van € 1.396.000. Bovendien gaat het om een schattingspost. Afwijkingen zijn daaraan inherent. Voor de jaarrekening is de afwijking ook niet materieel. [naam 3] vindt dat hij voldoende aandacht heeft besteed aan de voorziening op de voorraden. Hij heeft zich van controle-informatie voorzien die gedurende maanden is opgebouwd en die binnen het bestuur, het managementteam en de RvC is besproken. Een verdere toelichting op de voorziening in de jaarrekening was niet nodig. [naam 3] acht de hem gemaakte verwijten onterecht.
E. Liz (fiscaal adviseur van [naam 7] S.A.) kunnen bevestigen. [naam 1] en [naam 2] stellen dat [naam 3] blijkbaar geen behoefte had om onderzoek naar de groepsverbondenheid van de bij [naam 5] betrokken entiteiten te doen, ook al had hij hiervan in zijn accountantsverslag van 26 juni 2013 melding gemaakt. Ook de aanzienlijke vordering van € 204.558 die [naam 5] ultimo 2013 had op [naam 8] , deed de alarmbellen niet bij hem rinkelen. Volgens [naam 1] en [naam 2] wringt deze situatie des te meer, omdat via [naam 8] middels de directeur van [naam 7] S.A. grondposities zijn verworven met aanzienlijke stille reserves, die nu niet tot uitdrukking komen in de jaarrekening 2013 van [naam 5] . Slechts de financiering van deze gronden blijkt uit de cijfers middels de hiervoor genoemde vordering. De actuele waarde van de onderliggende transactie, bouwgronden in een luxe villawijk met uitzicht op het [gebied] , ligt aanzienlijk hoger.
– het ten onrechte afgeven van een goedkeurende controleverklaring – op het verkeerde spoor is gezet. Naar hun mening blijkt uit hetgeen de Ondernemingskamer ten aanzien van de jaarrekening 2013 in de beschikking van 5 maart 2015 heeft overwogen (overwegingen 3.6 en 3.7), dat die goedkeurende controleverklaring mede en waarschijnlijk van doorslaggevende betekenis is geweest bij de beslissing om geen onderzoek te gelasten. Inmiddels is echter gebleken dat voor een goedkeurende verklaring geen deugdelijke grondslag aanwezig was. Daarnaast is gebleken dat de resultaatontwikkeling door managementfalen inderdaad desastreus is, hetgeen inmiddels door de ongecontroleerde cijfers van [naam 5] over de jaren 2014 en 2015 wordt bevestigd. Als [naam 3] zijn werk goed had gedaan, was het verschil in resultaat tussen 2013 en 2014 veel extremer geweest. Ook is de Ondernemingskamer volgens [naam 1] en [naam 2] misleid in de aanwezige tendens van gezond rendement met een netto winst van één miljoen euro in 2013 naar een verlies van een half miljoen euro in 2014, in plaats van de nu gerapporteerde marginale winstdaling van een half miljoen euro in 2013 naar een bescheiden winst in 2014. Tot slot zijn er na 2013 verschillende activa voor een te lage (boek)waarde aan de onderneming onttrokken, waaronder de woonhuizen in [land] , dan wel is de feitelijke waardering hiervan niet op een correcte wijze tot uitdrukking gekomen in de jaarrekening 2013. Hierin heeft [naam 3] volgens [naam 1] en [naam 2] feitelijk gefaciliteerd door onder meer in te stemmen met een waardering van het onroerend goed tegen historische kostprijs in plaats van de fors hogere actuele waarde alsmede de waardering van voorraden onder de al begin 2014 zichtbare directe opbrengstwaarde.