ECLI:NL:CBB:2017:357

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 september 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
16/673 16/674 16/675
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor S&O-verklaring door de minister van Economische Zaken met betrekking tot programmatuurontwikkeling

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, hebben appellanten MasterShip Software B.V., Joris B.V. en MasterShip Services B.V. beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een S&O-verklaring voor de periode januari tot en met juni 2016. De minister van Economische Zaken, verweerder, had de aanvragen niet in behandeling genomen omdat appellanten niet de vereiste gegevens hadden aangeleverd. Na bezwaar heeft verweerder de primaire besluiten herzien, maar de aanvragen alsnog afgewezen, omdat de werkzaamheden niet als speur- en ontwikkelingswerk konden worden aangemerkt.

Tijdens de zitting op 15 juni 2017 hebben appellanten hun standpunt toegelicht, waarbij zij de voorkeur gaven aan een informele behandeling boven een hoorzitting. Het College oordeelde echter dat er geen rechtsregel bestaat die appellanten recht geeft op een informele behandeling. De beoordeling van de aanvragen vond plaats op basis van de informatie die appellanten hadden verstrekt, maar het College concludeerde dat de technische knelpunten en oplossingsrichtingen onvoldoende concreet waren beschreven. Appellanten konden niet overtuigend aantonen dat zij technisch nieuwe programmatuur ontwikkelden, wat essentieel is voor de toekenning van de S&O-verklaring.

Uiteindelijk heeft het College de beroepen ongegrond verklaard, met de opmerking dat verweerder appellanten de gelegenheid zal bieden om hun standpunt in een andere bezwaarprocedure nader aan te vullen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 september 2017 door de meervoudige kamer, bestaande uit de rechters R.R. Winter, R.C. Stam en H.L. van der Beek, in aanwezigheid van griffier M.J. Boon.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 16/673, 16/674 en 16/675
27000

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 september 2017 in de zaak tussen

1. MasterShip Software B.V.te Eindhoven
2. Joris B.V.te Eindhoven
3. MasterShip Services B.V.te Eindhoven
appellanten
(gemachtigden: ir. R.E. Namjeski en drs. J.J. van Kemenade),
en

de minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. C. Cromheecke en ing. R.P.C.J. de Graaf).

Procesverloop

Bij besluiten van 10 februari 2016 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van appellanten voor een S&O-verklaring voor de periode januari tot en met juni 2016 niet in behandeling genomen, omdat appellanten ontbrekende gegevens niet hebben aangeleverd.
Bij besluiten van 13 juni 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van appellanten gegrond verklaard. Verweerder heeft de primaire besluiten herzien en de aanvragen van appellanten afgewezen.
Appellanten hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2017. Voor appellanten is [naam 1] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Voor appellanten zijn voorts [naam 2] en [naam 3] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Appellanten ontwikkelen programmatuur voor scheepsbouw. Appellanten hebben voor een tweetal projecten S&O-verklaringen aangevraagd.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen afgewezen, omdat de aangevraagde werkzaamheden niet kunnen worden aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk.
3.1
Appellanten voeren aan dat hun aanvragen niet informeel zijn behandeld; zij geven de voorkeur aan een informele behandeling boven een hoorzitting.
3.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Er is geen rechtsregel die appellanten aanspraak geeft op een “informele behandeling”. Appellanten zijn naar het oordeel van het College ook niet tekort gedaan door de wijze waarop hun bezwaar is behandeld. In het kader van de beoordeling van de aanvragen van appellanten voor S&O-verklaringen voor dezelfde werkzaamheden in de periode april tot en met juni 2016 hebben appellanten verweerder op zijn verzoek nader geïnformeerd. Vervolgens hebben appellanten die aanvragen ingetrokken, omdat verweerder de oorspronkelijke aanvragen in bezwaar alsnog inhoudelijk heeft beoordeeld. Verweerder heeft de nader door appellanten verschafte informatie daarbij betrokken. Bovendien zijn de aanvragen bij de hoorzitting inhoudelijk besproken.
4.1
Appellanten voeren aan dat zij technisch nieuwe (onderdelen van) programmatuur hebben ontwikkeld.
4.2
Gelet op de in de aanvraag- en bezwaarfase verkregen informatie van appellanten heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat appellanten de ontwikkeling van technisch nieuwe (onderdelen van) programmatuur niet aannemelijk hebben gemaakt, waardoor geen sprake is van speur- en ontwikkelingswerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder p, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en artikel 2, aanhef en onder n, van de Regeling S&O-afdrachtvermindering. Appellanten hebben de daarvoor vereiste technische knelpunten en concrete oplossingsrichtingen niet benoemd. Het College heeft ter zitting aan appellanten gevraagd passages aan te wijzen in de door hen aan verweerder gegeven informatie waarin zij technische knelpunten omschrijven. Daarbij hebben appellanten (enkel) gewezen op hetgeen zij in hun antwoordmatrix hebben opgenomen in antwoord op de door verweerder in de brief van 20 april 2016 gestelde vragen 3 en 6 naar respectievelijk de door appellanten op te lossen technische knelpunten en de bij de oplossing van technische knelpunten zich voordoende technische onzekerheden/risico’s. Het College is van oordeel dat die passages onvoldoende concreet beschrijven wat appellanten gaan onderzoeken en welk doel zij willen bereiken. De passages maken niet duidelijk tegen welke programmeertechnische problemen appellanten bij hun onderzoek denken aan te lopen en welke concrete oplossingsrichtingen zij voor ogen hebben.
5. Gezien het voorgaande heeft verweerder de aanvragen terecht afgewezen.
6. Namens verweerder is nog opgemerkt dat er inmiddels een hoorzitting heeft plaatsgevonden over de gedeeltelijke afwijzing van aanvragen van appellanten voor S&O-verklaringen voor een latere periode. Verweerder zal appellanten in de gelegenheid stellen om hun standpunt in die bezwaarprocedure nader aan te vullen aan de hand van wat ter zitting van het College is besproken.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, mr. R.C. Stam en mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. M.J. Boon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2017.
w.g. R.R. Winter w.g. M.J. Boon