ECLI:NL:CBB:2017:367

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
17/283
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • J.W.E. Pinckaers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar subsidieverlening aan derde

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Economische Zaken, waarbij haar bezwaar tegen een subsidieverlening aan een derde partij niet-ontvankelijk is verklaard. Het primaire besluit, dat op 19 december 2016 werd genomen, verleende subsidie aan [naam 2] B.V. voor de productie van duurzame elektriciteit. Appellante, die zich niet als belanghebbende werd aangemerkt, stelde dat zij wel degelijk belang had bij het besluit, omdat er een zonnepanelenpark zou worden aangelegd achter haar huis. Ze voerde aan dat de subsidieontvanger niet geschikt was en dat de beslissing van de minister een verrassingsbeslissing was, in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft geoordeeld dat appellante niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat er geen voldoende direct geraakt belang is bij de subsidieverlening. De wet definieert een belanghebbende als iemand wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Het College concludeert dat appellante hooguit indirect door het besluit is geraakt, en dat zij geen bezwaar kan maken tegen de subsidieverlening. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, omdat het beroep kennelijk ongegrond was. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 16 november 2017, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/283
27301
uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 16 november 2017 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats 1] , appellante,

en

de minister van Economische Zaken, verweerder

Procesverloop

Appellante heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 15 februari 2017 (bestreden besluit) waarmee verweerder haar bezwaar tegen zijn besluit van 19 december 2016 niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend, deels met een verzoek aan het College om toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het College heeft bij beslissing van 10 augustus 2017 geoordeeld, voor zover thans van belang, dat de door verweerder gewenste beperkte kennisneming van het aanvraagformulier om subsidie en het besluit waarmee de subsidie is verleend, niet is gerechtvaardigd. Verweerder heeft deze stukken vervolgens in het geding gebracht.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het College, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Het College ziet aanleiding om in deze procedure van deze bevoegdheid gebruik te maken en doet uitspraak zonder zitting. Daartoe overweegt het College als volgt.
2.1.
Bij besluit van 19 december 2016 (primair besluit) heeft verweerder aan [naam 2] B.V. (subsidieontvanger), subsidie op grond van het Besluit Stimulering Duurzame Energieproductie 2016 verleend voor het produceren van duurzame elektriciteit op de op te richten productieinstallatie [naam 2] te [plaats 2] . Appellante heeft daar uit een persbericht kennis van genomen en heeft vervolgens tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
2.2.
Bij besluit van 15 februari 2017 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante met toepassing van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellante geen belanghebbende is bij het primaire besluit als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb.
2.3.
Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
3. Het College overweegt als volgt.
3.1.
In dit geding moet de vraag worden beantwoord of verweerder appellante terecht niet heeft aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Awb, bij het primaire besluit.
3.2.
Appellante stelt dat zij belanghebbende is omdat [naam 3] met de bij dat besluit verleende subsidie achter haar huis een 117 hectare groot zonnepanelenpark wil aanleggen, wat zij wil voorkomen. Verder is [naam 3] volgens haar geen integere en geschikte partij om een dergelijke grote subsidie te verkrijgen. Het is de vraag of [naam 3] in staat is het project te realiseren en te exploiteren. Naast het algemeen belang van doelmatige besteding van subsidiegelden kunnen ook de belangen van omwonenden in het geding komen als er een half afgebouwde, onvoldoende onderhouden of beheerde installatie zal worden gerealiseerd. Appellante heeft dit op 24 december 2016 aan RVO uitgelegd. De beslissing van 15 februari 2017 is voor haar een verrassingsbeslissing en, mede omdat zij niet is gehoord, in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. RVO tracht het onmogelijk te maken dat de achtergrond van de subsidieontvanger wordt nagetrokken. Dat is maatschappelijk onwenselijk.
3.3.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb definieert de belanghebbende als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om van een rechtstreeks belang te kunnen spreken moet er volgens vaste rechtspraak een voldoende direct geraakt belang zijn. In de eis van direct geraakt belang komt tot uitdrukking dat er een voldoende causaal verband moet zijn tussen de gevolgen van een besluit en de belangen van een partij.
3.4.
Als belanghebbende bij een besluit tot subsidieverlening kan ingevolge vaste rechtspraak worden aangemerkt de aanvrager van de subsidie en eventueel een derde op grond van zijn concurrentiepositie. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2258. Het College gaat er op grond van het aanvraagformulier en het primaire besluit vanuit dat de in geding zijnde subsidie is verleend aan [naam 2] B.V. en dat [naam 3] [naam 4] N.V. ( [naam 3] ) de subsidie namens [naam 2] B.V. heeft aangevraagd. Nu niet is gesteld of gebleken dat appellante de in geding zijnde subsidie heeft aangevraagd of had willen aanvragen en appellante ook geen concurrent is, is het College van oordeel dat appellante niet op voormelde gronden rechtstreeks in haar belangen getroffen is en als belanghebbende bij het primaire besluit kan worden aangemerkt. .
3.5.
Wat appellante over haar belangen heeft aangevoerd leidt het College tot het oordeel dat zij hooguit door het bestreden besluit indirect in haar belang getroffen wordt. Het bestreden besluit heeft als rechtsgevolg dat de exploitant van [naam 2] B.V. ter zake van de exploitatie van het zonnepark subsidie zal ontvangen. Appellantes belang is niet rechtstreeks betrokken bij de vraag of de exploitant van het zonnepark subsidie kan verkrijgen maar uitsluitend bij de vraag of het zonnepark op de voorgestelde locatie kan worden opgericht. Gelet hierop is appellante geen belanghebbende bij het in geding zijnde besluit tot subsidieverlening. De hiervoor onder 3.1 vermelde vraag moet bevestigend worden beantwoord Gelet hierop is het College van oordeel dat appellante geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb bij het in geding zijnde primaire besluit tot subsidieverlening. De hiervoor onder 3.1 vermelde vraag moet bevestigend worden beantwoord.
3.6.
Het College merkt hierbij nog op dat aan het vorenstaande niet afdoet dat appellante door de rechtbank Noord-Nederland in een uitspraak van 21 maart 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:1061, is aangemerkt als belanghebbende bij het besluit waarmee aan [naam 3] een omgevingsvergunning voor het zonnepark is verleend. In het omgevingsrecht zijn andere belangen in geding dan bij het subsidierecht en zijn dus andere factoren bepalend voor beantwoording van de vraag of iemand als belanghebbende bij een besluit kan worden aangemerkt.
3.7.
Nu appellante geen belanghebbende is bij het primaire besluit tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb, staat voor haar niet op grond van artikel 7:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:1 van de Awb, de mogelijkheid van bezwaar open. Verweerder heeft het bezwaar van appellante daarom terecht met toepassing van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard.
4. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat voortzetting van het onderzoek niet nodig is. Het beroep is kennelijk ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2017.
w.g. W.E. Doolaard w.g. J.W.E. Pinckaers
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij het College. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.