In deze zaak heeft appellant, handelend onder de naam [naam 2], hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 9 september 2016 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport had eerder een bestuurlijke boete van € 525,- opgelegd aan appellant wegens overtreding van de Warenwet. De overtreding betrof het bewaren van onverpakte bederfelijke etenswaren bij een temperatuur hoger dan 7°C, zoals vastgesteld door controleambtenaren van de NVWA tijdens een inspectie op 22 oktober 2014. Appellant heeft zijn zienswijze gegeven op het voornemen tot boete, maar de minister handhaafde zijn besluit.
Tijdens de zitting op 22 augustus 2017 heeft appellant zijn bezwaren tegen de boete toegelicht. Hij stelde dat de controleambtenaren partijdig waren en dat de overtreding mogelijk het gevolg was van een stroomstoring of defect apparaat. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde echter dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims en dat hij als exploitant verantwoordelijk is voor de voedselveiligheid. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de minister bevoegd was om de boete op te leggen, en dat de overtreding van de temperatuurnorm niet in geschil was.
Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister in redelijkheid de boete had kunnen opleggen. De beroepsgronden van appellant werden verworpen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 oktober 2017.