Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2017 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats 1] , appellant
de Kamer van Koophandel, verweerster
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam 2] , te [plaats 2] .
Procesverloop
Overwegingen
27 mei 2015 een geldig besluit tot bijeenroeping door het bestuur ten grondslag ligt. Gelet daarop twijfelt verweerster aan de rechtsgeldigheid van de genomen besluiten in de zogenoemde tweede vergadering op 6 juli 2015. Bovendien is volgens verweerster niet gebleken van een geldig besluit tot bijeenroeping door het bestuur van de tweede ledenvergadering op 6 juli 2015. Gelet op het vorenstaande bestaat er volgens verweerster gerede twijfel aan de juistheid van de opgaven.
Appellant betoogt voorts dat wel degelijk een geldig bestuursbesluit aan de ledenvergadering van 27 mei 2015 ten grondslag ligt. Nu de derde-partij zich aan ieder overleg met zijn medebestuurders onttrok, was het aan de medebestuurders om een besluit te nemen. Appellant voert aan dat een dergelijk bestuursbesluit vormvrij is en alleen al blijkt uit het uitschrijven van de ledenvergadering van 27 mei 2015.
b. Kan op grond van het in lid 5a bepaalde geen geldig besluit worden genomen, dan zal een nieuwe vergadering worden uit geschreven, te houden niet vroeger dan twee en niet later dan zes weken na de eerste. In de oproeping tot deze vergadering zal mededeling worden gedaan, dat de komende vergadering een tweede vergadering is bedoeld als in dit artikel. In deze vergadering zal over de aanhangige onderwerpen een besluit kunnen worden genomen ongeacht het aantal stemmen, dat ter vergadering kan worden uitgebracht.
25 januari 2015 blijkt dat de aanwezige bestuursleden een besluit hebben genomen tot het bijeenroepen van een ledenvergadering, betekent de afwezigheid van de derde-partij bij voornoemde bestuursvergadering dat om een geldig bestuursbesluit te nemen, de procedure zoals uiteengezet in artikel 38, vijfde lid, van de statuten had dienen te worden gevolgd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt niet naar voren dat de in dit artikel vereiste tweede bestuursvergadering heeft plaatsgevonden. Voor zover appellant heeft willen betogen dat het in dit geval, gezien de sterk verstoorde verhoudingen binnen het bestuur, niet nodig was een dergelijke tweede bestuursvergadering uit te schrijven, overweegt het College allereerst dat de procedure bedoeld in artikel 38, vijfde lid, van de statuten juist uitkomst zou kunnen bieden in situaties waarin de verhoudingen in het bestuur sterk zijn verstoord en er in dit geval geen reële belemmeringen waren om daadwerkelijk een tweede vergadering uit te schrijven. Bovendien zou het betoog van appellant ertoe leiden dat artikel 38, vijfde lid, van de statuten in dit soort situaties zinledig zou worden. Dit betoog faalt dan ook.