ECLI:NL:CBB:2017:394

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 oktober 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
17/57
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving bestuurswisseling Vereniging van Eigenaren in handelsregister

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de Kamer van Koophandel. De appellant, vertegenwoordiger van de Vereniging van Eigenaren (VvE) [naam 3], had bezwaar gemaakt tegen de weigering van de Kamer van Koophandel om een opgave van een bestuurswisseling en wijziging van het bezoekadres van de VvE in te schrijven in het handelsregister. De Kamer van Koophandel had op 9 mei 2016 een primair besluit genomen waarin de opgave werd geweigerd, en op 9 december 2016 het bezwaar van de appellant ongegrond verklaard. De Kamer stelde dat er gerede twijfel bestond over de rechtsgeldigheid van de besluiten genomen tijdens de ledenvergaderingen van de VvE op 27 mei 2015 en 6 juli 2015, omdat niet kon worden vastgesteld of aan de bijeenroeping van deze vergaderingen een geldig bestuursbesluit ten grondslag lag.

Tijdens de zitting op 7 september 2017 heeft de appellant betoogd dat de Kamer ten onrechte twijfelde aan de juistheid van zijn inschrijving als bestuurder van de VvE. Hij stelde dat de Kamer niet bevoegd was om de uitkomst van de ledenvergadering te toetsen en dat er wel degelijk een geldig bestuursbesluit was genomen. De Kamer van Koophandel daarentegen, stelde dat er geen geldig besluit tot bijeenroeping was genomen en dat de appellant niet kon aantonen dat de vereiste procedures waren gevolgd.

Het College heeft uiteindelijk geoordeeld dat de Kamer van Koophandel op goede gronden had geweigerd de opgaven van de appellant in te schrijven, omdat er gerede twijfel bestond over de juistheid van de opgaven. De uitspraak van het College bevestigde de beslissing van de Kamer van Koophandel en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 oktober 2017.

Uitspraak

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/57
24301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2017 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats 1] , appellant

(gemachtigde: mr. P. Tuinman),
en

de Kamer van Koophandel, verweerster

(gemachtigde: mr. E. Groos).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam 2] , te [plaats 2] .

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerster geweigerd een opgave van een bestuurswisseling van de Vereniging van Eigenaren [naam 3] (hierna: de VvE), alsmede een opgave tot wijziging van het bezoekadres van de VvE, in te schrijven in het handelsregister.
Bij besluit van 9 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2017.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Derde-partij is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
In het handelsregister staat de derde-partij ingeschreven als bestuurder (voorzitter) van de VvE. Voorts staan mevrouw [naam 4] (secretaris) en de heer [naam 5] (penningmeester) als bestuurders van de VvE geregistreerd. De datum in functie betreft voor alle bestuursleden 31 maart 2006.
1.2
Op 12 juli 2015 en 13 juli 2015 ontvangt verweerster opgaven van appellant ter inschrijving in het handelsregister van de intreding van appellant als bestuurder (voorzitter) van de VvE en uittreding van de derde-partij als bestuurder (voorzitter), alsmede een wijziging van het bezoekadres van de VvE, met ingang van 6 juli 2015. Ter onderbouwing van deze opgaven verwijst appellant naar de notulen van de ledenvergadering van de VvE van 27 mei 2015 en de ledenvergadering van 6 juli 2015.
1.3
Bij besluit van 9 mei 2016 heeft verweerster geweigerd om de opgaven van appellant in te schrijven. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. Bij besluit van 9 december 2016 heeft verweerster het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Daaraan heeft verweerster ten grondslag gelegd dat zij niet kan vaststellen of aan de ledenvergadering van de VvE van
27 mei 2015 een geldig besluit tot bijeenroeping door het bestuur ten grondslag ligt. Gelet daarop twijfelt verweerster aan de rechtsgeldigheid van de genomen besluiten in de zogenoemde tweede vergadering op 6 juli 2015. Bovendien is volgens verweerster niet gebleken van een geldig besluit tot bijeenroeping door het bestuur van de tweede ledenvergadering op 6 juli 2015. Gelet op het vorenstaande bestaat er volgens verweerster gerede twijfel aan de juistheid van de opgaven.
3. Appellant betoogt dat verweerster zich ten onrechte op het standpunt stelt dat sprake is van gerede twijfel aan de juistheid van zijn inschrijving als bestuurder (voorzitter) van de VvE en uitschrijving van de derde-partij als bestuurder (voorzitter) van de VvE. Volgens hem is het niet aan verweerster om de uitkomst van de ledenvergadering te toetsen en is een oordeel over de vraag of sprake is van een geldig bestuursbesluit voorbehouden aan de civiele rechter.
Appellant betoogt voorts dat wel degelijk een geldig bestuursbesluit aan de ledenvergadering van 27 mei 2015 ten grondslag ligt. Nu de derde-partij zich aan ieder overleg met zijn medebestuurders onttrok, was het aan de medebestuurders om een besluit te nemen. Appellant voert aan dat een dergelijk bestuursbesluit vormvrij is en alleen al blijkt uit het uitschrijven van de ledenvergadering van 27 mei 2015.
3.1
Verweerster stelt zich op het standpunt dat gerede twijfel bestaat of de ledenvergadering van de VvE van 27 mei 2015 kan worden gekwalificeerd als een (eerste) vergadering en derhalve of de ledenvergadering van 6 juli 2015 een zogeheten tweede vergadering was. Verweerster heeft zowel wat betreft de ledenvergadering van 27 mei 2015 als de ledenvergadering van 6 juli 2015 niet kunnen vaststellen of aan deze ledenvergaderingen een geldig bestuursbesluit ten grondslag ligt. Verweerster wijst in dit verband op artikel 41, zevende lid, van de statuten van de VvE.
4. Het Handelsregisterbesluit 2008 bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Artikel 4
1. De Kamer onderzoekt of een opgave afkomstig is van iemand die tot het doen ervan bevoegd is, en of de opgave juist is, tenzij in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte reeds onderzoek naar gelijkwaardige eisen is verricht en hieruit blijkt dat de opgave aan de eisen voldoet.
2. De Kamer kan bij een onderzoek nadere bewijsstukken vragen.
3. Indien de Kamer ervan overtuigd is dat de opgave is gedaan door iemand die tot het doen ervan bevoegd is en van oordeel is dat de opgave juist is, gaat zij onverwijld over tot inschrijving.
Artikel 5
1. (…)
2. De Kamer kan weigeren om tot inschrijving over te gaan indien:
(…)
e. de Kamer gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave.”
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Artikel 14
1. Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, dat in strijd is met de wet of de statuten, is nietig, tenzij uit de wet iets anders voortvloeit.”
4.1
De statuten van de VvE luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 33
(…)
3. Vergaderingen worden voorts gehouden zo dikwijls het bestuur of de voorzitter van de vergadering zulks nodig acht, alsmede indien een aantal eigenaars dat tenminste tien procent van het aantal stemmen kan uitbrengen, zulks schriftelijk verzoekt aan het bestuur.
(…)
5. Door de vergadering wordt al dan niet uit de eigenaars een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter benoemd. Tenzij bij de benoeming anders is bepaald worden de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter voor onbepaalde tijd benoemd. Zij kunnen te allen tijde door de vergadering worden ontslagen.
(…)
Artikel 37
(…)
5. a. In een vergadering, waarin minder dan de helft van het in artikel 34 tweede lid bedoelde totaal aantal stemmen kan worden uitgebracht, kan geen geldig besluit worden genomen (…).
b. Kan op grond van het in lid 5a bepaalde geen geldig besluit worden genomen, dan zal een nieuwe vergadering worden uit geschreven, te houden niet vroeger dan twee en niet later dan zes weken na de eerste. In de oproeping tot deze vergadering zal mededeling worden gedaan, dat de komende vergadering een tweede vergadering is bedoeld als in dit artikel. In deze vergadering zal over de aanhangige onderwerpen een besluit kunnen worden genomen ongeacht het aantal stemmen, dat ter vergadering kan worden uitgebracht.
Artikel 38
(…)
5. (…). In een vergadering, waarin minder dan de helft van het in vorige zin bedoelde maximum aantal stemmen kan worden uitgebracht, kan geen geldig besluit worden genomen. In dat geval zal een nieuwe vergadering worden uitgeschreven, te houden niet vroeger dan twee en niet later dan zes weken na de eerste. In de oproeping voor deze vergadering zal mededeling worden gedaan dat de komende vergadering een tweede vergadering is als bedoeld in dit artikel. In deze vergadering zal over de aanhangige onderwerpen een besluit kunnen worden genomen ongeacht het aantal stemmen, dat ter vergadering kan worden uitgebracht.
Artikel 41
(…)
7. Het bestuur bestaat uit een door de vergadering vast te stellen aantal – zo mogelijk oneven – personen. Indien het bestuur uit meer dan één bestuurslid bestaat, besluit het bestuur met meerderheid van stemmen in een vergadering waarin alle bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn. Artikel 38 lid 5 is overeenkomstig van toepassing.”
5. Het College ziet zich gesteld voor de vraag of verweerster bij het bestreden besluit op goede gronden de weigering om appellant in te schrijven als bestuurder van de VvE en de derde-partij uit te schrijven als bestuurder, alsmede het bezoekadres van de VvE te wijzigen, heeft gehandhaafd. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
5.1
Met betrekking tot het betoog van appellant dat het niet aan verweerster is om te beoordelen of sprake is van een rechtsgeldig bestuursbesluit tot bijeenroeping van de ledenvergadering van de VvE waarin over de bedoelde wijzigingen is besloten, wijst het College erop dat verweerster blijkens het bepaalde in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van het Handelsregisterbesluit 2008, tot weigering van een inschrijving over kan gaan, indien zij gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave. Op grond van de artikelen 4, eerste lid, en 5, tweede lid, van het Handelsregisterbesluit 2008 rust op verweerster een onderzoeksplicht ten aanzien van de juistheid van een opgave. Daarbij volgt uit de uitspraak van het College van 1 december 2011 (ECLI:NL:CBB:2011:BU7274) dat verweerster in dit verband onderzoekt of er aanwijzingen zijn voor de mogelijke onjuistheid van de opgave. Verweerster dient bij de door appellant gedane opgaven derhalve te bezien of deze opgaven steunen op geldige besluiten van de ledenvergadering van de VvE. Het betoog van appellant faalt derhalve.
5.2
Blijkens artikel 33, derde lid, van de statuten worden besluiten tot het bijeenroepen van een ledenvergadering genomen door het bestuur of indien een aantal eigenaars dat tenminste tien procent van het aantal stemmen kan uitbrengen zulks schriftelijk verzoekt aan het bestuur. Uit artikel 41, zevende lid, van de statuten vloeit voort dat slechts een geldig bestuursbesluit kan worden genomen, indien met meerderheid van stemmen wordt besloten in een vergadering waarin alle bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn, dan wel indien aan de vereisten van artikel 38, vijfde lid, van de statuten is voldaan.
5.2.1
Niet in geschil is dat geen schriftelijk verzoek tot bijeenroeping van een ledenvergadering aan het bestuur door een aantal eigenaars is gedaan. Voorts is niet in geschil dat voorafgaand aan de ledenvergadering van zowel 27 mei 2015 als 6 juli 2015 geen bestuursvergadering heeft plaatsgevonden waarbij de derde-partij aanwezig dan wel vertegenwoordigd was.
Voor zover kan worden aangenomen dat uit de notulen van de bestuursvergadering van
25 januari 2015 blijkt dat de aanwezige bestuursleden een besluit hebben genomen tot het bijeenroepen van een ledenvergadering, betekent de afwezigheid van de derde-partij bij voornoemde bestuursvergadering dat om een geldig bestuursbesluit te nemen, de procedure zoals uiteengezet in artikel 38, vijfde lid, van de statuten had dienen te worden gevolgd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt niet naar voren dat de in dit artikel vereiste tweede bestuursvergadering heeft plaatsgevonden. Voor zover appellant heeft willen betogen dat het in dit geval, gezien de sterk verstoorde verhoudingen binnen het bestuur, niet nodig was een dergelijke tweede bestuursvergadering uit te schrijven, overweegt het College allereerst dat de procedure bedoeld in artikel 38, vijfde lid, van de statuten juist uitkomst zou kunnen bieden in situaties waarin de verhoudingen in het bestuur sterk zijn verstoord en er in dit geval geen reële belemmeringen waren om daadwerkelijk een tweede vergadering uit te schrijven. Bovendien zou het betoog van appellant ertoe leiden dat artikel 38, vijfde lid, van de statuten in dit soort situaties zinledig zou worden. Dit betoog faalt dan ook.
5.2.2
Gelet op het vorenstaande ziet het College niet in dat verweerster ten onrechte heeft geoordeeld dat geen geldig bestuursbesluit tot het bijeenroepen van een ledenvergadering ten grondslag ligt aan zowel de ledenvergadering van 27 mei 2015 als aan de ledenvergadering van 6 juli 2015. Het College kan verweerster voorts volgen in haar oordeel dat een besluit genomen in een ledenvergadering waaraan niet een geldig besluit tot bijeenroeping door het bestuur ten grondslag ligt op grond van artikel 2:14, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, nietig is (vgl. de uitspraak van het College van 28 juni 2016, ECLI:NL:CBB:2016:200). Naar het oordeel van het College is verweerster dan ook op goede gronden tot het oordeel gekomen dat gerede twijfel bestaat ten aanzien van de juistheid van de opgaven van appellant, nu deze opgaven steunen op besluiten genomen in de ledenvergadering van de VvE van 6 juli 2015. Verweerster heeft dan ook terecht geweigerd deze opgaven in te schrijven in het handelsregister.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2017.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. A. Verhoeven