ECLI:NL:CBB:2017:437

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 november 2017
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
16/834
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetaling in het kader van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de staatssecretaris van 25 en 27 februari 2016, waarbij hem betalingsrechten voor het jaar 2015 waren toegewezen en uitbetaling van deze rechten was toegekend. De appellant stelde dat hij geen uitbetaling had aangevraagd voor bepaalde percelen, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat een ander recht had op deze uitbetaling. Het College oordeelde dat de appellant bewust deze percelen niet had opgegeven en dat er geen sprake was van een kennelijke fout, zoals bedoeld in de relevante verordening. Het College concludeerde dat het beroep van de appellant ongegrond was, omdat de appellant zelf verantwoordelijk was voor de informatie die hij had verstrekt in de Gecombineerde opgave 2015. De uitspraak benadrukt dat het risico van onjuiste veronderstellingen bij de appellant ligt en dat de staatssecretaris niet verplicht was om nader onderzoek te verrichten naar de door de appellant ingediende gegevens. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/834
5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2017 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniëls).

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2016 heeft verweerder op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (de Regeling) aan appellant voor het jaar 2015 betalingsrechten toegewezen en bij besluit van 27 februari 2016 uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetaling toegekend (primaire besluiten). Appellant heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2017. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op basis van de door appellant ingediende Gecombineerde opgave 2015 (GO) heeft verweerder aan appellant 51,94 betalingsrechten toegekend. Daarnaast heeft verweerder op basis van de GO aan appellant uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetaling toegekend van € 12,859,36. Dit bedrag heeft verweerder vastgesteld aan de hand van de door appellant in de GO voor uitbetaling opgegeven oppervlakte van 31,53 ha. Appellant heeft bij de percelen 13, 15 en 18 tot en met 29, met een totaal oppervlakte van 20,41 ha geen “ja” ingevuld in de kolom “betalingsrechten”. Verder heeft hij bij de vraag of hij een private overeenkomst heeft afgesloten “nee” aangevinkt.
2. Het beroep van appellant ziet niet op de toekenning van 51,94 betalingsrechten, maar op de hoogte van de uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetaling.
3. Appellant voert aan dat de percelen 13, 15 en 18 tot en met 29 het eigendom zijn van de [naam 2] . In 2015 had appellant deze percelen in gebruik. De bedoeling was om met [naam 2] een private overeenkomst te sluiten zodat de betalingsrechten aan [naam 2] zouden worden toegewezen. Appellant heeft daarom geen uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetaling voor deze percelen aangevraagd bij de GO. Achteraf is appellant echter gebleken dat hij wel recht had op uitbetaling van betalingsrechten voor deze percelen en dat hij voor deze percelen dus wel uitbetaling had moeten aanvragen in de GO. Appellant stelt dat er sprake is van een kennelijke fout, omdat het verschil tussen het aantal aan hem toegekende betalingsrechten (51,94) en het aantal rechten waarvoor hij uitbetaling heeft aangevraagd (31,53) 40% is. Dat is volgens appellant objectief bezien een zodanig verschil dat verweerder dat had moeten opvallen. Appellant stelt dat het voor verweerder een kleine moeite zou zijn geweest om contact met hem op te nemen en hem te vragen of het inderdaad de bedoeling was om ruim € 8.000 te laten liggen.
4. Het College stelt vast dat appellant de GO bewust de percelen 13, 15 en 18 tot en met 29 niet voor uitbetaling heeft opgegeven, omdat hij op dat moment in de veronderstelling verkeerde dat niet hij, maar [naam 2] recht op uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetaling had voor deze percelen. Daarmee is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 4 van Verordening 809/2014 geen sprake (zie de uitspraak van het College van 12 november 2015, ECLI:NL:CBB:2015:3820). Dat deze veronderstelling achteraf bezien onjuist was, leidt niet tot een ander oordeel. Het komt voor risico van appellant dat hij niet de juiste informatie heeft ingewonnen. Ook is niet van belang of het verschil al dan niet zo groot was dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten. Nader onderzoek had immers tot de uitkomst geleid dat appellant het formulier bewust zo heeft ingevuld en daarmee geen kennelijke fout heeft gemaakt.
5 Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2017.
w.g. H.B. van Gijn w.g. M.B. van Zantvoort