ECLI:NL:CBB:2017:441

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
11/177
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag op basis van luchtfoto's en veldmetingen

In deze zaak heeft appellante, een vennootschap, beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Economische Zaken met betrekking tot de vaststelling van haar bedrijfstoeslag voor het jaar 2009. Het primaire besluit, genomen op 7 september 2010, stelde de bedrijfstoeslag vast op basis van een beoordeling van luchtfoto's, waarbij de geconstateerde oppervlakte van de percelen op 61,52 ha werd vastgesteld. Appellante was het niet eens met deze vaststelling en heeft bezwaar aangetekend, wat leidde tot een gedeeltelijke herziening van het besluit op 27 januari 2011. Na verdere procedures en een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, heeft verweerder op 22 mei 2012 een nieuw besluit genomen, waarin de subsidiabele oppervlakte opnieuw werd vastgesteld op 61,34 ha.

Appellante heeft in beroep aangevoerd dat de vaststelling van de oppervlakte niet correct was, en dat verweerder ten onrechte geen veldinspectie heeft uitgevoerd. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft overwogen dat verweerder op basis van de luchtfoto's de oppervlakte adequaat kon vaststellen, en dat er geen verplichting was om ter plaatse metingen uit te voeren, mits er geen twijfel bestond over de luchtfoto-gegevens. Het College heeft het beroep tegen het besluit van 27 januari 2011 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 22 mei 2012 ongegrond verklaard, maar heeft verweerder wel opgedragen het griffierecht aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 11/177
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2017 in de zaak tussen

Vennootschap [naam 1] , [naam 2] en [naam 3], te [plaats] , appellante
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Prijs).

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2009 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 27 januari 2011 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit deels herroepen.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2011. Voor appellante en verweerder zijn hun gemachtigden verschenen.
Het onderzoek is ter zitting geschorst teneinde verweerder de gelegenheid te bieden een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 22 mei 2012 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het besluit van 27 januari 2011 herzien.
Appellante heeft desgevraagd medegedeeld het beroep te handhaven, nu niet volledig aan haar bezwaren tegemoet is gekomen. Appellante heeft nadere gronden ingediend. Verweerder heeft een nader verweerschrift ingediend.
Het College heeft bij brief van 15 maart 2013 medegedeeld dat het College aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) een prejudiciële vraag heeft voorgelegd inzake (kort gezegd) de wijze van vaststellen van de subsidiabele oppervlakte, meer in het bijzonder de verhouding tussen teledetectie en een fysieke veldinspectie en dat het College vanwege het belang van het antwoord op die vraag de uitspraak zal aanhouden. Het Hof heeft op 10 april 2014 arrest gewezen (C-485/12).
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op het arrest te reageren. Verweerder heeft het College bericht hiervan geen gebruik te maken. Appellante heeft bij brief van 5 augustus 2014 gereageerd.

Overwegingen

1. Appellante heeft verzocht om uitbetaling van haar toeslagrechten over het jaar 2009 en heeft daartoe 27 gewaspercelen met een totale oppervlakte van 61,54 ha opgegeven. Zij beschikte over 51 toeslagrechten. Bij besluit van 29 oktober 2009 is aan appellante een voorschot toegekend van € 25.160,16. Bij het besluit van 7 september 2010 heeft verweerder de geconstateerde oppervlakte van alle percelen gezamenlijk op basis van een beoordeling van luchtfoto’s vastgesteld op 61,52 ha en de bedrijfstoeslag, uitgaande van 51 beschikbare rechten, vastgesteld op € 25.160,16.
2. Appellante had tegen het bestreden besluit I onder meer aangevoerd dat onbegrijpelijk is waarom de oppervlakte van de percelen 9 en 10 voor 2010 groter zijn vastgesteld. Verweerder heeft na de behandeling van het beroep ter zitting van het College het bezwaar opnieuw beoordeeld en daarbij de oppervlakte betrokken zoals die voor 2010 is vastgesteld. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het bestreden besluit I herzien. Verweerder heeft hiertoe de geconstateerde oppervlakten van de percelen 1, 2, 4 tot en met 24, 26 en 27 gewijzigd en de subsidiabele oppervlakte van de opgegeven percelen gezamenlijk vastgesteld op 61,34 ha. Voor de vastgestelde bedrijfstoeslag heeft dit geen gevolgen.
3. Het College stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit II een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen en daarmee het bestreden besluit I heeft vervangen. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van appellante van rechtswege mede betrekking op het nieuwe besluit. Niet gebleken is dat appellante belang heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het besluit van 27 januari 2011. Het beroep gericht tegen dit besluit zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Appellante heeft tegen het bestreden besluit II in beroep aangevoerd dat zij nog steeds niet volgt waarom de oppervlakte van de opgegeven percelen kleiner uitvalt dan in eerdere jaren op basis van veldmetingen is vastgesteld. Verweerder had uit moeten gaan van die (eerdere) veldmetingen. Voor perceel nummer 6 is altijd een subsidiabele oppervlakte opgegeven van 0,54 ha en dit is door verweerder ook altijd geaccepteerd. In het bestreden besluit II is de oppervlakte van dit perceel echter ten onrechte vastgesteld op 0,52 ha. In haar reactie op het arrest van het Hof van 10 april 2014 voert appellante aan dat het niet correct is om een luchtfoto te stellen boven een in de praktijk uitgevoerde veldmeting en dat hij een veldmeting ziet als definitieve maat voor de te constateren oppervlakte. Appellante heeft ten slotte aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord voordat op haar bezwaar is beslist. Appellante betwist dat zij heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
5. Verweerder heeft aangevoerd dat het als lidstaat administratieve controles moet uitvoeren ten aanzien van steunaanvragen, waaronder de verificatie van subsidiabele oppervlakte. Daartoe moet de lidstaat een systeem voor identificatie van percelen opzetten. De in de verzamelaanvraag aangegeven gewaspercelen worden vergeleken met de in dat systeem opgenomen referentiepercelen. Aangezien de kaartlaag van de referentiepercelen voldoende nauwkeurig en actueel moet zijn, is in 2009 een nieuwe kaartlaag Agrarisch Areaal Nederland (AAN) ingevoerd. Daarbij zijn de perceelgrenzen nauwkeuriger dan voorheen langs diverse landschapselementen gelegd en zijn niet-subsidiabele delen daarbuiten gelaten. Weggelaten zijn onder meer water, paden en bermen.
Aan de hand van de geactualiseerde referentielaag is de aanvraag bedrijfstoeslag 2009 van appellante opnieuw beoordeeld. Verweerder heeft betoogd, dat met de door hem gehanteerde luchtfoto’s die gebruikt worden om een identificatiesysteem als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 73/2009 tot stand te brengen, de oppervlakte van een perceel en de beschikbaarheid daarvan voor agrarisch gebruik het meest exact kan worden vastgesteld. Verweerder heeft toegelicht dat het bestreden besluit niet gebaseerd is op een controle ter plaatse als bedoeld in artikel 29 van Verordening (EG) nr. 796/2004, maar op een administratieve controle waarop de artikelen 20 van Verordening (EG) nr. 73/2009 en 28 van Verordening (EG) nr. 796/2004 betrekking hebben.
6. Het College overweegt het volgende.
6.1
Het College ziet geen reden te twijfelen aan de juistheid van de vermelding in de telefoonnotities van 18 januari 2011 en 11 april 2011 dat appellante afziet van een hoorzitting. Verweerder heeft dan ook op grond van die notities met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het horen van appellante kunnen afzien.
6.2
De geconstateerde oppervlakte is in het geval van de bedrijfstoeslagregeling de oppervlakte waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan en gepaard gaat met een overeenkomstig aantal toeslagrechten. Het geschil spitst zich toe op de wijze waarop de geconstateerde oppervlakte is vastgesteld door verweerder.
6.3
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 972/2007 van de Commissie van 20 augustus 2007 luidde voor zover en ten tijde van belang als volgt:
“Artikel 23 – Algemene beginselen
1. De administratieve controles en de controles ter plaatse waarin deze verordening voorziet, worden zo uitgevoerd dat een doeltreffende verificatie wordt gegarandeerd van de naleving van de voorwaarden voor de steunverlening en van de eisen en normen die relevant zijn in het kader van de randvoorwaarden.
(…)
Artikel 24 – Kruiscontroles
1. De in artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde administratieve controles maken de opsporing van onregelmatigheden, in het bijzonder de automatische opsporing daarvan met behulp van computermiddelen, mogelijk en omvatten kruiscontroles:
(…)
c) door de in de verzamelaanvraag aangegeven percelen landbouwgrond te vergelijken met de in het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond opgenomen referentiepercelen om na te gaan of de oppervlakten als zodanig voor steun in aanmerking komen
(…)
2. Uit de kruiscontroles voortvloeiende indicaties omtrent onregelmatigheden geven aanleiding geven tot een vervolgactie in de vorm van enige andere passende administratieve procedure en, zo nodig, een controle ter plaatse.”
6.4
Het College overweegt als volgt. In het arrest in de zaak C-485/12 (ECLI:EU:C:2014: 250) heeft het Hof overwogen dat artikel 24, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 bepaalt dat de constatering van onjuistheden in de aangifte van de landbouwer aanleiding geeft tot een vervolgactie in de vorm van enige passende administratieve procedure en zo nodig een controle ter plaatse. Dit geldt - ingevolge de doelstelling van artikel 23, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 - ook als die onregelmatigheden aan het licht zijn gekomen door een vergelijking tussen opgegeven percelen landbouwgrond en recente luchtbeelden die worden gebruikt voor actualisering van het systeem voor identificatie van de landbouwpercelen. Wordt een onregelmatigheid geconstateerd dan is het aan de bevoegde autoriteit om te beoordelen welke maatregelen dienen te worden genomen. Uit het voorgaande volgt dat de bevoegde autoriteit die geen enkele twijfel koestert over de meetgegevens die zij heeft ontleend aan de luchtbeelden waarover zij beschikt, in elk geval niet verplicht is om de betrokken percelen ter plaatse op te meten. Zou de bevoegde autoriteit in het geval zij een onregelmatigheid constateert altijd de percelen ter plaatse moeten meten, dan zou de beoordelingsruimte betekenisloos zijn, aldus het Hof.
6.5
Gelet op voornoemd arrest van het Hof van Justitie overweegt het College hieromtrent dat verweerder in dit geval, waarin hij geen enkele twijfel koesterde over de aan de luchtfoto’s ontleende meetgegevens, kon afzien van het houden van een veldinspectie en zich bij het vaststellen van de subsidiabele oppervlakte van de percelen van appellante uitsluitend kon baseren op de luchtfoto’s. Voor zover appellant stelt dat verweerder de percelen met een veldmeting had moeten komen opmeten, kan deze stelling niet slagen.
6.6
Het College overweegt voorts nog dat de aanvraag om bedrijfstoeslag per jaar wordt beoordeeld en dat de situatie ter plaatse ieder jaar kan verschillen. De omstandigheid dat het resultaat van de aanvraag voor de uitbetaling van bedrijfstoeslag verschilt van voorgaande jaren leidt dus niet automatisch tot de vaststelling dat de bedrijfstoeslag voor 2009 onjuist is. Temeer niet nu verweerder in 2009 een nieuwe en nauwkeurigere kaartlaag (de AAN-laag) in gebruik heeft genomen ten behoeve van de controles van percelen en subsidiabele oppervlaktes. In dit licht heeft appellante met de enkele stelling dat perceel nummer 6 altijd een geconstateerde oppervlakte van 0,54 heeft gehad, niet aannemelijk gemaakt dat verweerder de oppervlakte van dat perceel onvoldoende nauwkeurig heeft vastgesteld.
7. Er zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Nu verweerder, naar aanleiding van het beroep van appellante, het besluit van 27 januari 2011 heeft herzien, ziet het College wel aanleiding op grond van artikel 8:74, tweede lid, Awb te bepalen dat verweerder het door appellante bepaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 januari 2011 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 mei 2012 ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 302,- aan appellante te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. A.G.J. van Ouwerkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2017.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. A.G.J. van Ouwerkerk