In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] B.V. en de staatssecretaris van Economische Zaken. De zaak betreft de toewijzing van betalingsrechten op basis van de Gecombineerde opgave 2015. Appellante, [naam 1] B.V., had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris waarin de oppervlakte van perceel 9 was vastgesteld op 5,35 ha, terwijl appellante had opgegeven dat dit perceel een oppervlakte van 6,92 ha had. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door appellante.
Tijdens de zitting op 16 oktober 2017 heeft appellante betoogd dat er sprake is van een kennelijke fout bij de vaststelling van de oppervlakte van perceel 9. Appellante stelde dat de oppervlakte van 6,92 ha onomstotelijk kon worden aangetoond door middel van een gebruiksverklaring en facturen voor loonwerkzaamheden. Het College overwoog dat de uiterste datum voor het indienen van een aanvraag al was verstreken en dat wijziging van de aanvraag alleen mogelijk was bij een kennelijke fout. Het College concludeerde dat er geen tegenstrijdigheid was in de Gecombineerde opgave 2015 en dat de staatssecretaris terecht had vastgehouden aan de door hem vastgestelde oppervlakte.
Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, waarbij het oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om de wijziging van de aanvraag te accepteren. De uitspraak benadrukt het belang van de nauwkeurigheid van de opgegeven percelen en de rol van de bedrijfskaart in het vaststellen van betalingsrechten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 13 november 2017.