ECLI:NL:CBB:2017:457

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
16/828
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing en intrekking van taxivergunning in Amsterdam

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 november 2017 uitspraak gedaan in het geschil tussen een zelfstandig taxichauffeur en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De appellant, die werkzaam was als taxichauffeur en beschikte over een taxivergunning, had beroep ingesteld tegen de schorsing van zijn Taxxxivergunning voor de Amsterdamse opstapmarkt. De schorsing was opgelegd door de TTO waaraan hij was aangesloten, en was van kracht van 18 april 2016 tot en met 16 mei 2016. De appellant stelde dat hij zich aan de voorwaarden van de schorsing had gehouden en dat de beëindiging van zijn aansluiting bij de TTO onterecht was. Het College overwoog dat de schorsing betrekking had op een afgesloten periode en dat de appellant geen rechtsmiddelen had aangewend tegen de intrekking van zijn Taxxxivergunning. Hierdoor was het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het College concludeerde dat de appellant geen procesbelang meer had, aangezien de schorsing niet meer van toepassing was en er geen schade was gesteld of gebleken. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang en de noodzaak om tijdig rechtsmiddelen aan te wenden tegen besluiten die gevolgen hebben voor de vergunning.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/828
14914

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2017 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Pieters).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2016 (primair besluit 1) heeft verweerder de taxivergunning voor de Amsterdamse opstapmarkt (Taxxxivergunning) van appellant voor de periode van 18 april 2016 tot en met 16 mei 2016 geschorst.
Bij besluit van 10 mei 2016 (primair besluit 2) heeft verweerder primair besluit 1 in die zin gewijzigd dat de Taxxxivergunning van appellant voor de periode van 18 april 2016 tot en met 16 mei 2016 is geschorst voor de taxistandplaats [adres] .
Bij besluit van 19 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen voormelde besluiten ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2017. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is werkzaam als zelfstandig taxichauffeur. Hij was aangesloten bij een door de gemeente Amsterdam Toegelaten Taxi Organisatie (TTO) en beschikte over een door verweerder verleende taxivergunning als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Taxiverordening Amsterdam 2012 (Taxiverordening), voor het aanbieden van taxivervoer op de Amsterdamse opstapmarkt (Taxxxivergunning).
1.2.
Met de brief van 18 april 2016 heeft de TTO van appellant, [naam 2] , aan appellant, voor zover hier van belang, medegedeeld:
“ (…) Gelet op de hoeveelheid meldingen hebben wij besloten u voor 4 weken (ingaande 18 april 2016) te schorsen waarvan 2 weken onvoorwaardelijk (t/m 1 mei 2016) en 2 weken voorwaardelijk. Bij de eerstvolgende melding worden deze direct omgezet in een onvoorwaardelijke schorsing. De schorsing betreft alleen de directe omgeving van de standplaats [adres] , mocht u gesignaleerd worden tijdens deze schorsing zullen wij overgaan tot ontbinding van onze samenwerking. (…)”
1.3.
Bij brief van 12 mei 2016 heeft [naam 2] aan appellant, voor zover hier van belang, medegedeeld:
“ (…) Het feit dat u de schorsing niet heeft opgevolgd is voor ons voldoende reden om onze samenwerking per direct te beëindigen. Wij beroepen ons hierbij op artikel 6.a van onze Samenwerkingsovereenkomst. (…)”
1.4.
Met het primaire besluit 1 heeft verweerder de Taxxxivergunning voor de periode van 18 april 2016 tot en met 16 mei 2016 geschorst voor de gehele opstapmarkt in Amsterdam. Met het primaire besluit 2 heeft verweerder het primaire besluit 1 hersteld en de Taxxxivergunning voor dezelfde periode geschorst voor de taxistandplaats [adres] . Met het bestreden besluit heeft verweerder de schorsing voor de duur van 18 april 2016 tot en met 16 mei 2016 voor het [adres] gehandhaafd.
2.1.
Appellant voert aan dat zijn TTO hem ten onrechte heeft geschorst voor de standplaats [adres] en aansluitend zijn aansluiting ten onrechte heeft beëindigd. Hij heeft zich aan de eisen van de schorsing gehouden. Appellant heeft geprobeerd zich bij een andere TTO aan te sluiten, maar dat is hem niet gelukt, mede door toedoen van verweerder volgens appellant. Als verweerder hem wil verbieden als taxichauffeur te werken, dient verweerder daartoe een besluit te nemen waartegen appellant kan opkomen.
2.2.
Verweerder stelt zich met betrekking tot de schorsing op het standpunt dat één van de toelatingseisen van de Taxxxivergunning is dat de chauffeur aangesloten dient te zijn bij een TTO. Uit de Taxiverordening Amsterdam 2012 volgt dat indien de TTO de chauffeur heeft geschorst, de Taxxxivergunning voor dezelfde duur wordt geschorst. Het gaat om een gebonden beschikking zodat verweerder geen afweging maakt of de aansluiting bij een TTO rechtmatig is geschorst (dan wel ingetrokken). Met betrekking tot de grond van appellant dat verweerder de aansluiting bij een nieuwe TTO bemoeilijkt, stelt verweerder dat als appellant zich bij een nieuwe TTO aanmeldt, verweerder opnieuw beoordeelt of aan appellant aan de toelatingseisen voldoet en in dat kader, na toestemming van de chauffeur, informatie over overtredingen van de chauffeur aan de betrokken TTO verstrekt. Verweerder heeft geen zicht op de afweging van TTO’s om een chauffeur al dan niet aan te sluiten. Appellant mocht gedurende de schorsing geen vervoer aanbieden vanaf de standplaats [adres] maar wel in de rest van Amsterdam en het land. Ten gevolge van de intrekking van de Taxxxivergunning kan appellant geen taxivervoer op de Amsterdamse opstapmarkt aanbieden, maar wel elders in het land zodat appellant mogelijk wel nog taxi gerelateerd verdienvermogen resteert.
3. Het College overweegt als volgt.
4.1.
Het is vaste rechtspraak van het College dat alleen sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de belanghebbende met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk met het aanwenden van dat rechtsmiddel kan worden bereikt en dat het realiseren van dat resultaat voor deze belanghebbende een feitelijke betekenis kan hebben en niet alleen een hypothetische (zie onder meer de uitspraak van 22 augustus 2016, ECLI:NL:CBB:2016:276 en van 14 februari 2017, ECLI:NL:CBB:2017:66).
4.2.
Vaststaat dat de schorsing van de Taxxxivergunning betrekking heeft op een afgesloten periode in het verleden. Dit betekent dat appellant met dit beroep niet meer kan bereiken dat verweerder geen uitvoering geeft aan de schorsing. Voor zover appellant beoogt te stellen dat hij een belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de schorsing omdat deze mede ten grondslag is gelegd aan de intrekking van zijn Taxxxivergunning, overweegt het College dat hij deze bezwaren tegen het besluit tot intrekking van de Taxxxivergunning dient aan te voeren. Tegen het besluit van 17 mei 2016, gehandhaafd in bezwaar bij besluit van 19 augustus 2016, tot intrekking van de Taxxxivergunning heeft appellant echter geen rechtsmiddelen ingesteld zodat het in rechte is vast komen te staan. Schade is gesteld noch gebleken.
5. Het beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.M. van den Berk, in aanwezigheid van
mr. C.S. de Waal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2017.
w.g. J.A.M. van den Berk w.g. C.S. de Waal