ECLI:NL:CBB:2017:463
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- E.R. Eggeraat
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van betalingsrechten op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 november 2017 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken over de toewijzing van betalingsrechten. De appellant had op 29 april 2015 een aanvraag ingediend voor toewijzing van betalingsrechten en de uitbetaling daarvan, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen. De staatssecretaris stelde dat de appellant in 2013 geen rechtstreekse betaling had ontvangen, wat een voorwaarde was voor de toewijzing van de betalingsrechten. De appellant voerde aan dat er in 2013 wel betaling van toeslagrechten had plaatsgevonden, maar het College oordeelde dat dit niet relevant was voor de toewijzing van de betalingsrechten.
Het College overwoog dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden zoals gesteld in de Verordening (EU) nr. 1307/2013, die bepaalt dat alleen actieve landbouwers die voor 2013 recht hadden op een rechtstreekse betaling van minimaal € 500,- in aanmerking komen voor toewijzing van betalingsrechten. Aangezien de appellant niet aan deze voorwaarde voldeed, was de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris terecht.
Daarnaast werd door de appellant aangevoerd dat hij door een medewerker van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op het verkeerde been was gezet, waardoor hij had afgezien van zijn recht om te worden gehoord. Het College oordeelde echter dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er een toezegging was gedaan die hem het gerechtvaardigd vertrouwen had gegeven dat zijn bezwaar gegrond zou worden verklaard. Het College concludeerde dat er geen schending van de hoorplicht was en dat het beroep ongegrond was.