Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 5 december 2018 in de zaak tussen
[naam 2]en
[naam 3], allen te [plaats 1] , appellanten
de Kamer van Koophandel, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
[naam 4] .
[naam 4] zelf moet worden geacht een rechtstreeks belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep ziet het College geen aanleiding. Op geen enkel moment in deze procedure (ten tijde van de aanvraag, het nemen van het primaire en het bestreden besluit of het instellen van het beroep) was hij bestuurder van [naam 1] . Als zodanig is zijn belang niet rechtstreeks bij deze besluiten betrokken, zodat hij geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
[naam 4] bestuurder is van [naam 2] en [naam 2] op haar beurt bestuurder is van [naam 3] – wel rechtsgeldige beroep van [naam 2] en [naam 3] . Met de aanduiding “appellanten” wordt hierna [naam 2] en [naam 3] bedoeld.
1. Van een onderneming is sprake indien een voldoende zelfstandig optredende organisatorische eenheid van één of meer personen bestaat waarin door voldoende inbreng van arbeid of middelen, ten behoeve van derden diensten of goederen worden geleverd of werken tot stand worden gebracht met het oogmerk daarmee materieel voordeel te behalen.
2. Van een onderneming is geen sprake indien er naar het oordeel van de Kamer onvoldoende omvang van activiteiten of omzet is.
1. De Kamer onderzoekt of een opgave afkomstig is van iemand die tot het doen ervan bevoegd is, en of de opgave juist is, tenzij in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte reeds onderzoek naar gelijkwaardige eisen is verricht en hieruit blijkt dat de opgave aan de eisen voldoet.
2. De Kamer kan bij een onderzoek nadere bewijsstukken vragen.
3. Indien de Kamer ervan overtuigd is dat de opgave is gedaan door iemand die tot het doen ervan bevoegd is en van oordeel is dat de opgave juist is, gaat zij onverwijld over tot inschrijving.
1. De Kamer weigert om tot inschrijving over te gaan indien zij er niet van overtuigd is dat de opgave afkomstig is van een tot opgave bevoegd persoon.
2. De Kamer kan weigeren om tot inschrijving over te gaan indien:
(…)
e. de Kamer gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave.
(…)”