Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
De Nederlandsche Bank N.V., (DNB)
Procesverloop in hoger beroep
[naam 2] .
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Gelet op het voorgaande heeft DNB aangenomen dat het Pensioenfonds door een gedeelte van het eigen vermogen ter beschikking te stellen voor de financiering van VPL-toezeggingen feitelijk een premiekorting aan de werkgevers heeft verleend. Aangezien het Pensioenfonds in de periode 2011 tot en met 2013 een reservetekort had, was die premiekorting ingevolge artikel 129 van de Pensioenwet niet toegestaan. Dientengevolge heeft het Pensioenfonds het pensioenvermogen niet mogen aanwenden voor aanvulling van de VPL-bestemmingsreserve. Het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van strijd met artikel 129 van de Pensioenwet is dan ook onjuist.
Volgens DNB is hiervan in dit geval sprake. Er is geld onttrokken aan het vermogen van het Pensioenfonds, dat bedoeld was voor de financiering van de (toekomstige) pensioenen van de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden van het Pensioenfonds, en dit geld is gebruikt voor de financiering van niet pensioenaanspraken (VPL-toezeggingen) voor de specifieke groep deelnemers aan wie de werkgevers een VPL-toezegging hebben gedaan. Het Pensioenfonds heeft zich, nadat DNB erop had gewezen dat zij op basis van de door het Pensioenfonds verstrekte gegevens tot de conclusie was gekomen dat de VPL-bestemmingsreserve te hoog is vastgesteld, niet bereid getoond om een bedrag van € 11,397 miljoen vrij te laten vallen ten gunste van het eigen vermogen van het Pensioenfonds.
Beslissing
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het incidenteel hoger beroep van het Pensioenfonds niet-ontvankelijk;
- veroordeelt DNB in de proceskosten van het Pensioenfonds tot een bedrag van € 990.