ECLI:NL:CBB:2018:132

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
18/388
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fosfaatrechten: omzetting varkensrechten en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 april 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot fosfaatrechten. Verzoekster, een vennootschap die haar gemengd bedrijf met varkens en runderen heeft omgevormd tot een melkveebedrijf, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin haar fosfaatrechten zijn vastgesteld op 3.391 kilogram. Verzoekster verzoekt om omzetting van haar varkensrechten in fosfaatrechten, omdat zij meent dat het huidige stelsel van fosfaatrechten een onevenredige inbreuk maakt op haar eigendomsrechten en dat zij hierdoor niet in staat is haar melkkoeien en jongvee te benutten.

Tijdens de zitting op 19 april 2018 zijn de vennoten van verzoekster verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat de feiten en omstandigheden in deze zaak onvoldoende aanleiding geven voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, waarbij hij opmerkt dat de niet-omzetting van varkensrechten naar fosfaatrechten niet onrechtmatig is en dat de gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel in deze spoedprocedure niet definitief kunnen worden beoordeeld.

De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster haar varkensrechten kan verkopen en de opbrengsten kan gebruiken om fosfaatrechten aan te kopen. De beslissing van de voorzieningenrechter is openbaar uitgesproken op 25 april 2018, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/388
16009
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 april 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Vof [naam] , te [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. E. Wijnne),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Spriensma).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) de fosfaatrechten van verzoekster vastgesteld op 3.391 kilogram.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2018. Voor verzoekster zijn de vennoten verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij het College bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. Met ingang van 1 januari 2018 luidt de Msw als volgt.
Artikel 21b
1 Het is een landbouwer verboden op zijn bedrijf in een kalenderjaar meer dierlijke meststoffen met melkvee, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, te produceren dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht. De productie van dierlijke meststoffen door melkvee wordt forfaitair vastgesteld overeenkomstig de regels, bedoeld in artikel 35.
(...)
Artikel 23
(...)
3 Het op het bedrijf rustende fosfaatrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het verbod, bedoeld in artikel 21b, eerste lid, wordt door Onze Minister vastgesteld en komt overeen met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en (…) geregistreerd. (…)
Artikel 33Aa
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het omzetten door Onze Minister van een productierecht in een varkensrecht, pluimveerecht of fosfaatrecht (…).
3.1.1
Verzoekster besloot in 2011 haar gemengd bedrijf (met varkens en runderen) om te vormen tot een melkveebedrijf en is voor die omschakeling investeringsverplichtingen aangegaan. Zij was op 2 juli 2015 nog bezig met de omschakeling van haar bedrijf. Zij beschikt over 825 varkensrechten en daarmee over 6.105 kilogram fosfaatruimte. Verzoekster wil dat verweerder haar varkensrechten omzet in fosfaatrechten, zodat zij het aantal aan haar vergunde melkkoeien en jongvee kan benutten. Verzoekster meent dat het stelsel van fosfaatrechten een onevenredige inbreuk betekent op het ongestoorde genot van haar eigendom. Van een fair balance is geen sprake. Het fosfaatrechtenstelsel schiet in haar geval zijn doel voorbij. De omschakeling naar een melkveebedrijf heeft geleid tot een forse afname van de fosfaatproductie. Bij omzetting van de varkensrechten produceert het bedrijf nog steeds veel minder fosfaat dan zij zou mogen produceren met varkens. Op het moment dat verzoekster koos voor het omschakelen naar een melkveebedrijf heeft zij er geen rekening mee hoeven houden dat zij haar rechten om fosfaat te mogen produceren niet zou kunnen benutten. Zij heeft tevens verzocht om een ontheffing.
3.1.2
Daarnaast is verzoekster het niet eens met de toegepaste generieke korting. Zij is wel grondgeboden en beschikt ook over gronden in Duitsland. Daar zet zij eigen mest op af. Zij geeft deze gronden ook jaarlijks op bij de Gecombineerde Opgave.
3.2
Volgens verweerder heeft hij de fosfaatrechten van verzoekster terecht op
3.391 kilogram vastgesteld. Artikel 33Aa van de Msw biedt de mogelijkheid om nadere regels te treffen voor omzetting van varkensrechten in fosfaatrechten, maar er is geen uitzicht dat hier invulling aan wordt gegeven. Zoals de minister in de nota naar aanleiding van het nader verslag bij het wetsvoorstel voor invoering van een stelsel van fosfaatrechten (Kamerstukken II, 2016–2017, 34 532, nr. 7) heeft toegelicht brengt de één op één omzetting van varkensrechten naar fosfaatrechten een risico op hogere uitstoot van milieubelastende stoffen met zich en kan de omzetting schaarste in de hand werken, waardoor de prijzen voor varkensrechten stijgen. Dat zou ten koste gaan van verduurzaming van de varkenshouderij. Ook in verband met het fosfaatplafond is er geen ruimte voor een regeling waarin varkensrechten worden omgezet in fosfaatrechten. In het kader van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn zullen sectorale mestproductieplafonds streng worden gehanteerd. Verzoekster kan haar varkensrechten verkopen en de opbrengsten aanwenden om fosfaatrechten te kopen. Verweerder heeft geen berekening gezien waaruit zou blijken dat dit tot zulke grote verliezen zou leiden dat daardoor sprake zou zijn van een onevenredige last.
4.1
Verzoekster kan aan artikel 33Aa van de Msw niet rechtstreeks het recht ontlenen op omzetting van varkensrechten naar fosfaatrechten en de in die bepaling bedoelde algemene maatregel van bestuur is niet getroffen en valt niet (op afzienbare termijn) te verwachten. Verweerder handelt in die omstandigheden niet onrechtmatig door de varkensrechten van verzoekster niet om te zetten naar fosfaatrechten.
4.2
De vraag of de niet-omzetting van varkensrechten hier leidt tot de conclusie dat van een fair balance in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP) geen sprake is, omdat de gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel in haar geval onevenredig zijn aan het nagestreefde doel leent zich, niet voor een oordeel in deze spoedprocedure. De aan de verkoop van varkensrechten en de koop van de benodigde fosfaatrechten verbonden financiële gevolgen, de vraag wat nog tot het ondernemersrisico behoort, de verhouding tussen het doel en de maatregelen kan bij de afweging in bezwaar betrokken worden. De minister heeft toegezegd bij die afweging direct het verzoek tot ontheffing te betrekken, voor zover nodig.
4.3
Verzoekster meent dat de generieke korting achterwege moet blijven omdat de door haar geproduceerde hoeveelheid fosfaat, verminderd met de fosfaatruimte negatief of nul is. Daarbij rekent verzoekster tot haar fosfaatruimte haar in Duitsland gelegen landbouwgronden.
De fosfaatruimte is de hoeveelheid fosfaat, die mag worden gebracht op of in de tot het desbetreffende bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. Op grond van de definitie in artikel 1, aanhef en onderdeel m, van de Msw wordt onder tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond verstaan: in Nederland gelegen oppervlakte landbouwgrond. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder dan ook terecht de in Duitsland gelegen grond niet betrokken bij de fosfaatruimte.
5. De slotsom is dat de thans voorliggende feiten en omstandigheden onvoldoende aanleiding geven voor het treffen van een voorlopige voorziening.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. A.G.J. van Ouwerkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2018.
w.g. R.C. Stam w.g. A.G.J. van Ouwerkerk
Afschrift verzonden aan partijen op: